www.vergadering.nu  Recensie-index  www.vergadering.nu

1 RECENSIE


Ketters en scheurmakers
(de haeresibus)
Aurelius Augustinus
Uitg. Damon, Budel 2009. 144 blz.
€ 18,90



1. Nederlands Dagblad - 20 maart 2009 - www.nd.nl

De kerkvader en zijn ketters

Boekrecensie door Klaas Wierenga

De grote kerkvader Augustinus (354- 430) behandelt in zijn kostelijk werk Ketters en Scheurmakers, vakkundig bezorgd, vertaald en toegelicht door Joke Gehlen en Vincent Hunink, maar liefst 88 ketterijen. Een daarvan (nummer 38) behelst de, volgens Augustinus, weerzinwekkend arrogante misvatting van de zogeheten Katharen, die zichzelf die kwalificatie hebben gegund vanwege hun vermeende reinheid op zedelijk terrein. Het is de ironie van de geschiedenis dat een gelijknamige groepering in de twaalfde en dertiende eeuw haar naam verbasterd zag tot de term ‘ketter’.

De aanleiding voor Augustinus’ geschrift is een verzoek van een zekere Quodvultdeus, diaken te Carthago, aan hem gericht in zijn laatste levensjaren. In antwoord op het verzoek wijst Augustinus erop dat er al twee overzichten van ketterijen bestaan, namelijk van Epiphanius van Cyprus en van Filastrius van Brescia, beide uit de vierde eeuw. Quodvultdeus kent die werken wel, maar hij vindt ze te lang van stof over de ketterijen en te beknopt in de weerlegging ervan. Hij wil een beknopte schets van theologische aberraties sinds de komst van Christus, gevolgd door een uitvoerige weerlegging van al dat vreselijks. Bovendien is de opsomming langzamerhand wel aan een update toe, dankzij de verwerpelijke neiging der mensheid altijd weer nieuwe heterodoxe opvattingen te omhelzen. Uiteindelijk stemt Augustinus in met het verzoek, maar hij wil dieper graven en iets schrijven, waarmee de lezer iedere ketterij kan beoordelen en vermijden. De vraag wat een ketter nou precies is, moet in dat tweede deel centraal staan. Helaas heeft Augustinus’ dood hem belet een typologie van de ketter in het algemeen te ontwikkelen; ware het hem wel vergund geweest, dan had dat de kerk van alle tijden wellicht voor heel wat ellende kunnen behoeden.




Luciferianen
Toch wordt tussen de regels van zijn ketterbeschrijvingen wel iets duidelijk van wat ketters altijd en overal met elkander gemeen hebben: in nummer 81 schetst Augustinus de opvattingen van de Luciferianen. Eerst vermeldt hij dat zijn voorgangers Epiphanius en Filastrius hen niet tot de ketters rekenden. Vermoedelijk dachten ze dat het alleen maar om een scheuring ging, niet om een ketterij. Een andere auteur, wiens naam Augustinus is vergeten, rekent hen echter wel degelijk onder de ketters, omdat ze menen dat de ziel erfelijk is en bestaat uit de substantie van het lichaam. Augustinus vervolgt: ,,Het kan zijn dat hij hen vanwege deze opvatting over de ziel – als dat inderdaad hun opvatting was – tot de ketters wilde rekenen, en terecht. Maar als dat niet hun opvatting was en nog steeds niet is, dan zouden ze toch ketters zijn omdat ze zich koppig en verbitterd hebben vastgebeten in hun eigen opvatting. Goed, dat is een andere kwestie en ik geloof niet dat ik die hier en nu moet behandelen.’’ Hier zien we een belangrijk criterium om ketters te onderscheiden van ‘alleen maar’ scheurmakers: wie zich koppig en verbitterd vastbijt in eigen opvattingen is een ketter! Enerzijds tekent dit criterium de bereidheid van deze grote geest om eigen opvattingen altijd weer ter discussie te stellen en te verdedigen; anderzijds kan het zich gemakkelijk tegen hemzelf keren, omdat ook hij zijn opvattingen heeft die hij nooit zal prijsgeven. Wellicht zit de crux van het criterium in het ‘koppig en verbitterd’ (pertinaci animositate), maar dat blijft gissen.

De beschrijvingen van de andere 87 dwalingen zijn rechttoe rechtaan. De vreselijkste inzichten worden, soms met enige opwinding, weergegeven. In nogal wat schetsen komen twee kenmerken van Augustinus’ werk duidelijk naar voren: hij schuwt een pittige typering als ‘weerzinwekkende arrogantie’ of ‘huiveringwekkende liederlijkheid’ niet en hij vermengt dergelijke kwalificaties op soms vermakelijke, plompverloren wijze met feitelijke informatie over bijvoorbeeld het verspreidingsgebied van de gewraakte groepering en andere namen waaronder ze bekendstaat.

Duistere dwaling
Het mag rustig verbijsterend genoemd worden tot welk een staat van duistere dwaling de menselijke – ook de christelijke – geest kan vervallen. Natuurlijk zien we dat in onze eeuw ook, maar de impact van een schier eindeloze opsomming van ketterijen als die van Augustinus blijft groot. Hoewel de variatie in dwalingen zeer groot is, vallen er bij verdere overdenking van het gebodene wel twee lijnen te ontdekken in de ketterse waanvoorstellingen. De eerste is die van dwalingen omtrent de aard van het goddelijk Wezen: de verhoudingen tussen de Vader, de Zoon en de Geest geven al vroeg aanleiding tot speculaties en afdwalingen van de Waarheid. De tweede lijn heeft te maken met de waardering van het menselijk lichaam en, meer in het algemeen, van de geschapen werkelijkheid. Van beide een aantal voorbeelden. De bekend gebleven Sabellianen worden ook wel Patripassianen genoemd, omdat ze stellen dat de Vader, de Zoon en de Geest een en dezelfde zijn, zodat ook de Vader, met Christus, heeft geleden. De Macedonianen daarentegen ,,maken moeilijkheden over de Heilige Geest’’. Over de Vader en de Zoon huldigen ze de juiste opvatting dat Zij een en dezelfde substantie hebben en van een en hetzelfde wezen zijn, maar van de Geest willen ze dat niet geloven en ze zeggen dat die een schepsel is.

Onder de vertegenwoordigers van de tweede lijn, de waardering van het geschapene, dragen de bizarre Valesiërs (nummer 37) moeiteloos de erekrans weg: ,,zij castreren zowel zichzelf als hun gasten, vanuit het idee dat ze op die manier God moeten dienen. Het schijnt dat ze ook nog andere ketterse liederlijkheden propageerden, maar Epiphanius zegt niet welke en ik heb ze nergens kunnen vinden’’. Nummer 68: ,,Een andere groep ketters loopt altijd op blote voeten, omdat de Heer tot Mozes heeft gezegd: ‘Trek je sandalen uit.’ Ook staat er te lezen dat de profeet Jesaja op blote voeten heeft gelopen. Het is een ketterij, want ze lopen niet op blote voeten om hun lichaam te pijnigen, maar omdat ze het woord van God zo interpreteren.’’ Uit deze schets blijkt dat Augustinus niet alleen naar het gedrag van de ketters keek, maar ook hun nieren proefde: ze mochten natuurlijk best hun lichaam pijnigen, maar dan wel om de juiste, orthodoxe, reden. Bestudering van deze fraaie, tweetalige, uitgave noopt tot nederigheid en zelfonderzoek. Moge het werk ruime ingang vinden bij allen die andersdenkenden te vuur en te zwaard bestrijden.

Augustinus trekt de grenzen ruim: andere liederen zingen, het gezongen amen, allegoriseren van Bijbelse geschiedenissen en wat al niet in onze tijd tot scheuringen en verkettering leidt: hij noemt het niet, hoewel het hem niet alles onbekend was. 

www.vergadering.nu