Recensieindex

2 RECENSIES


ND 21 oktober 2005: Loonstra trekt boek terug over homofilie...
RD 21 oktober 2005: Dr. Loonstra neemt boek homofilie terug...


Hij heeft een vriend
Homorelaties in de christelijke gemeente
Dr. Bert Loonstra 
Uitgeverij: Boekencentrum, Zoetermeer, 2005 
ISBN 90 239 1903 3 
Pagina’s: 96 
Prijs: € 11,50. 

Oogst - september 2005

Geestelijke ontwikkelingen

Boekbespreking door M.J. de Haan

‘Hij heeft een vriend'

In zijn recente boekje over homorelaties in de christelijke gemeente windt de christelijk gereformeerde predikant Loonstra er geen doekjes om: hij vindt dat het tijd wordt dat de kerk eindelijk gaat accepteren dat mensen met een homoseksuele gerichtheid onder bepaalde voorwaarden een relatie aangaan en is van mening dat zij ('als de gemeente het aankan') zonder beperkingen aan het gemeenteleven kunnen deelnemen.

Na het lezen van het boekje was mijn eerste gedachte: ‘Wow, dit is een lastig boekje!' Daarmee doel ik niet op de schrijfstijl. Integendeel zelfs. Loonstra is er in geslaagd om een moeilijk onderwerp op zeer toegankelijke wijze te bespreken. Met verrassend weinig woorden slaagt hij er in om complexe zaken eenvoudig weer te geven. Qua opbouw en structuur lijkt er op het eerste gezicht weinig op aan te merken: het is een krachtig pleidooi. En dat is nu precies wat ik er zo lastig aan vond. Zijn logica is zo meeslepend dat iedere andere opvatting achterhaald lijkt.

Bijbelgebruik
Loonstra kiest zijn vertrekpunt bij de vijf belangrijkste teksten over homoseksualiteit (Gen. 19:4 5; Lev. 18:22 en 20:13; Rom. 1:26 27; 1 Cor. 6:9 10; 1 Tim. L9 10). Bij de manier waarop hij deze teksten uitlegt, onderscheidt hij vier stappen: [1] het gezichtsveld van de schrijver, [2] de 'scopus' (de bedoeling) van de tekst, [3] de reikwijdte van de tekst, en [4] het gezichtsveld van de lezer. Het gezichtsveld van de schrijver is uiteraard anders dan dat van ons. Het is gebonden aan tijd en omstandigheid en kan daarom voor vandaag niet normatief zijn, aldus Loonstra. Met de 'scopus' of bedoeling van de tekst is dat wel het geval. Echter, om deze norm binnen ons gezichtsveld te kunnen toepassen, moeten wij ook weten wat de reikwijdte van de tekst is. Loonstra werkt deze gedachtegang uit voor het thema homoseksualiteit en komt dan tot de volgende conclusies:




Buitenspel
In het gezichtsveld van de Bijbel wordt homoseksualiteit besproken in de context van een decadente, heidense leefwijze; de 'scopus' van de tekst richt zich op de veroordeling van deze decadente, heidense leefwijze; de reikwijdte van de tekst gaat echter niet verder dan een afwijzing van op lustbevrediging gerichte homoseks als uitwas van een goddeloos leven; van homoseksualiteit als fundamentele neiging heeft men geen weet; genoemde teksten hebben dus niets te maken met de worsteling van een integer mens om zijn homoseksuele gerichtheid een plek te geven; voor een standpunt ten aanzien van duurzame homorelaties, dient men dus naar andere aangrijpingspunten in de Schrift te zoeken. Aldus de redenering van Loonstra, waarmee hij in wezen de genoemde teksten over homoseksualiteit buitenspel zet.

'Alles is geoorloofd'
Vervolgens vraagt Loonstra zich af op welke wijze de Schrift ons hierin dan wel richting kan geven. Op zoek naar een antwoord, verbreedt hij zijn horizon tot die van het nieuwe leven in Christus en komt dan uiteindelijk tot de conclusie dat het centrum van dit leven wordt gevormd door een uitspraak van Paulus: 'Alles is (mij) geoorloofd.' (1 Kor. 6:12) Hier wordt het criterium voor het nieuwe leven op een andere manier gedefinieerd dan door wat moet en niet mag. Hier is de 'scopus' niet meer gericht op de slaafse naleving van een regel, maar op datgene wat nuttig en opbouwend is. Hier wordt volgens Loonstra gehoorzaamheid geopenbaard in de gestalte van mondigheid.


Maar als alles geoorloofd is, is homoseksuele gemeenschap dan ook geoorloofd? Ja, zegt Loonstra dan, maar ook hier geldt dat niet alles nuttig is. 'Wanneer er echter integere homoseksuele relaties kunnen bestaan die exclusief en duurzaam zijn en doortrokken van dienende liefde, dan zouden die ook nuttig kunnen zijn voor beide partners, opbouwend binnen de gemeente, en niet gebaseerd op verslavende begeerte. Daarmee zouden ze beantwoorden aan de bedoeling van Gods geboden.' (p. 31).

Recept tegen vervreemding
Tot zo ver de (sterk ingekorte) opvatting van Loonstra. Helaas ontbreekt hier de ruimte om een bredere schets van zijn gedachtegang te geven en ook de psychologische overwegingen aan de orde te stellen. Maar met wat er nu ligt is al zoveel stof opgewaaid dat het goed is om te proberen in deze mist wat helderheid te creëren. Uit ds. Loonstra's andere publicaties blijkt dat hij erg geboeid is door het vraagstuk hoe het Evangelie gecommuniceerd kan worden aan postmoderne mensen, die zich niet meer de wet laten voorschrijven en in vrijheid zelf een keuze willen maken. Hij constateert dat de traditionele opstelling van de kerken in toenemende mate een vervreemdende uitwerking op hen heeft gehad, waardoor er een bijna onoverbrugbare kloof is ontstaan. Loonstra tracht dit probleem op te lossen door de menselijke mondigheid in zijn theologie een centrale plaats te geven en de naleving van de goddelijke geboden ondergeschikt te maken aan wat hij noemt 'de weg van het koninkrijk'. En deze zienswijze past hij nu in zijn laatste boekje ook toe op het vraagstuk van de homoseksualiteit.

'Niet alles is nuttig'
Daarmee ontkom ik niet aan de indruk dat Loonstra in tegenstelling tot wat hij beweert de Schrift wil aanpassen aan de omstandigheden, in plaats van andersom. Hij weet de bijbelse boodschap door het kiezen van een andere 'scopus' (bedoeling) zo aan te passen, dat deze voor de hedendaagse mens ófwel wordt geneutraliseerd ófwel acceptabel wordt gemaakt. Maar is het wel geoorloofd om het gezichtsveld van de mondige mens op deze manier binnen de reikwijdte van de Schrift te brengen?

Hoger niveau
Tevens ben ik van mening dat Loonstra's keuze om het 'alles is geoorloofd' principe tot centrum van het ethisch handelen te maken te willekeurig is en onvoldoende verankering heeft in de rest van het Nieuwe Testament. Zeker, de thora vervult nu een andere functie dan ten tijde van het Oude Testament. Zij kan immers voor de gemeente niet als nationale wetgeving gelden. Bovendien is Christus de vervulling der wet gekomen en heeft onze schuld door de wet zichtbaar gemaakt op Zich genomen. Maar de vraag die blijft staan, is wat er dan precies anders aan is. Naar mijn opvatting wordt de wet, die ook in het Nieuwe Testament nog steeds een uitdrukking van Gods wil is, door Jezus niet opgeheven of ondergeschikt gemaakt, maar in Zijn leven en sterven vervuld, en in zijn verkondiging naar een hoger geestelijk niveau gevoerd en aangescherpt. Dit laatste komt vooral in de Bergrede tot uitdrukking. Met Zijn lering over overspel (Matth. 5:27 28) legt Jezus de lat een stuk hoger dan in het oude verbond het geval was. Het lijkt mij daarom veel passender om het nieuwtestamentisch centrum voor het ethisch handelen in de Bergrede te zoeken, dan in een toch wat retorisch aandoende uitspraak van Paulus in één van zijn brieven.

Gods bedoeling
Ten slotte vind ik het weinig vruchtbaar om bij de bestudering van een ethisch vraagstuk in te zetten bij de zogenaamde probleemteksten. Deze teksten worden door Loonstra bovendien op een erg eenzijdige manier van een 'scopus' voorzien, zonder al te zeer rekening te houden met de culturele omstandigheden van die dagen en zonder het besef van een goddelijke ordening. Volgens hem heeft Paulus geen weet gehad van een fundamentele neiging tot homoseksualiteit, maar het is wel zeker dat hij geweten heeft van een goddelijke ordening ten aanzien van seksualiteit. Voor een juiste benadering van homoseksualiteit is het daarom van belang om te weten hoe God de seksualiteit dan wel bedoeld heeft. Daarbij kunnen we niet om de kernteksten Gen. 1:26 28 en Gen. 2:18 24 heen, die de seksualiteit een plaats geven binnen de huwelijksrelatie tussen een man en een vrouw. En als God het zó bedoeld heeft, dan moet dat zowel ons uitgangspunt als ons doel zijn.


Reformatorisch Dagblad - 13 juli 2005

Het verschil tussen zijn en doen 
Dr. Bert Loonstra pleit voor acceptatie van homorelaties in de christelijke gemeente 

Boekrecensie door Dr. J. Hoek 

Een boek van dr. Bert Loonstra trekt meestal de aandacht. Hij schrijft op heldere wijze over relevante onderwerpen en schrikt er niet voor terug uitdagend stelling te nemen. Dat doet hij ook in zijn jongste publicatie ”Hij heeft een vriend”, over homorelaties in de christelijke gemeente. Loonstra stelt een precair onderwerp aan de orde. Wereldwijd, zeker ook in Nederland, lijken discussies over het gezag van de Heilige Schrift en zelfs over kerkelijke positiebepaling zich dikwijls op dit netelige vraagstuk toe te spitsen. Des te meer vraagt dit terrein om grote behoedzaamheid. Aan deze behoedzaamheid ontbreekt het mijns inziens te veel in dit geschrift. De schrijver gaat te kort door de bocht. 

Loonstra wordt gedreven door pastorale bewogenheid. Hij ziet dat mensen in nood zijn vanwege hun homofiele geaardheid en dat pastoraal werkenden vaak niet goed weten hoe verantwoord in te gaan op de vragen van gemeenteleden op dit punt. Er zijn mensen in het geding, broeders en zusters die zuchten onder veel onbegrip en die zich maar al te vaak eenzaam voelen in hun strijd. Het is pijnlijk voor hen wanneer theologische en kerkpolitieke discussies over hun ruggen worden gevoerd, terwijl ze zelf met de rug worden aangekeken. Een tweede motief is de verwarring rond exegese en hermeneutiek, dus rond uitleg en vertolking van de Bijbel. „Wat doen we toch moeilijk!” zegt menig orthodox kerklid. „De Bijbel wijst homoseksualiteit toch duidelijk af als een gruwel?” 

Daartegenover klinkt van steeds meer kanten, in het bijzonder onder theologen, ook en steeds vaker van orthodoxen huize, dat de Schrift zich niet verzet tegen homorelaties „in liefde en trouw.” Is de Bijbel dan zo onduidelijk op dit aangelegen punt? En zo ja, hoe kan er dan nog geestelijke leiding worden gegeven? Hoe kunnen we bepalen wat in dezen de christelijke levensstijl is? Loonstra wil hier de mist doen optrekken. Hij hakt de knoop door. Op bladzijde 30 lezen we: „Immers, als alles geoorloofd is, is ook homoseksuele gemeenschap geoorloofd.” En op bladzijde 81: „Op grond van de Schrift mogen wij aan beide partners de ruimte laten om hun relatie in liefde en trouw voor Gods aangezicht te beleven als een verantwoorde weg.” 

Christelijke vrijheid 
Acceptatie van de homorelatie is een novum in de christelijke ethiek. Pas gedurende de laatste decennia is er een toenemend aantal ethici, nu ook in gereformeerde kring, dat hier een wissel omzet. Onder hen schaart zich ook Loonstra. Hij ziet de homorelatie in de gebrokenheid van dit leven als alternatief voor het huwelijk tussen man en vrouw. Daarbij geeft hij aan dat het niet gaat om zijn mening, maar om het verstaan van wat God ons in Zijn Woord wil duidelijk maken. Toch is hij mijns inziens bij dit ingrijpende vraagstuk veel te snel klaar met het luisteren naar de Schrift. Hierbij moet worden verdisconteerd dat dit nieuwe boekje een toepassing is op een concreet vraagstuk van de door Loonstra in een publicatie uit 2000 getrokken grondlijnen (”Zo goed en zo kwaad. Naar een ethiek van de christelijke gemeente”). 

Het komt erop neer dat algemene bijbelse principes en kernen, zoals liefde, leiding van de Geest, koninkrijk van God, geestelijke mondigheid van de gemeente, de doorslag geven en niet allerlei concrete bijbelse geboden en vermaningen. De uitspraak van Paulus „Alles is geoorloofd” wordt geciteerd in de zin van „Heb lief en doe dan wat je wilt.” Het is echter zeer de vraag of de apostel dit zo heeft bedoeld. Bij hem is de christelijke vrijheid niet denkbaar zonder de vrijwillige gebondenheid aan Gods heilige wet. 

Gehoorzaamheid 
Ik ben ervan overtuigd dat ethiek in gereformeerde zin niet moet blijven steken in een beweging vanuit de concrete geboden naar de kernprincipes, maar dat zij ook de omgekeerde beweging, dus vanuit de kernprincipes weer terug naar de concrete vermaningen, dient te maken. Zo worden de geboden betracht in het licht van het kruis en de opstanding van Jezus Christus. Ten onrechte stelt Loonstra dat bepaalde concrete morele aanwijzingen in de Bijbel in onze huidige context niet meer inhoudelijk met het Evangelie te verbinden zijn. Het gegeven dat die morele aanwijzingen in de Bijbel met gezag tot ons komen, verplicht ons ertoe, biddend om de leiding van de Geest en vervuld van de liefde tot God bovenal en tot de naaste als onszelf, naar eigentijdse concretisering te zoeken. 

De bijbelse geboden zijn concretiseringen van de liefde in de toenmalige historische en culturele context. De liefde die uit God is, zoekt in de hedendaagse context haar weg in gehoorzaamheid aan die bijbelse concretiseringen. Hierbij is niet een letterlijke nabootsing, maar een geestelijke navolging -of anders gezegd: niet een slaafse, maar een kinderlijke gehoorzaamheid- aan de orde. Dit betekent voor mij ten aanzien van homoseksualiteit nog altijd dat we niet heen kunnen om het eenduidige bijbelse getuigenis, dat nu eenmaal geen ruimte biedt aan homorelaties naast het huwelijk. Vanuit die overtuiging moeten we liefdevol solidair met onze homofiele broeders en zusters een weg zoeken die in zelfverloochening begaanbaar is. Laten we hen in de kou staan, dan bedroeven we ondanks ons principiële gelijk de Geest van God door onze onchristelijke praktijk. 

Vier wegen 
Maar ís er wel een weg te wijzen anders dan die van aanvaarding van de homorelatie? Volgens Loonstra niet. Hij behandelt achtereenvolgens vier wegen: ”Zoek genezing”, ”Je mag het wel zijn maar niet doen”, ”Ook alle homoseksuele gevoelens zijn zondig” en ”Homorelaties in liefde en trouw zijn geoorloofd”. De eerste weg staat voor zeer weinigen open. De homoseksuele oriëntatie is in de meeste gevallen niet veranderbaar, volgens de auteur. Genezing op gebed blijft voor mensen met een homoseksuele oriëntatie tot hoge uitzonderingen beperkt. 

Een tweede weg is „Je mag als homofiel wel verliefd worden op mensen van hetzelfde geslacht, maar je mag onder geen voorwaarde aan die verlangens toegeven en zo lichamelijke gemeenschap hebben met iemand van hetzelfde geslacht.” Dit is volgens Loonstra zowel ethisch als psychologisch een onmogelijkheid. De Bijbel maakt nergens onderscheid tussen zijn en doen, zo spreekt hij vele anderen na. Als homoseksuele omgang tegennatuurlijk en daarom moreel verwerpelijk is, dan geldt dit ook van de homoseksuele constitutie. 

Verder verbindt de Bijbel drang en daad heel nauw aan elkaar. Wie een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in zijn hart reeds overspel met haar gepleegd (Matth. 5:28). Daarom is ook de homoseksuele gesteldheid als neiging om op iemand van hetzelfde geslacht verliefd te worden, niet waardevrij. Iedere neiging tot iets verkeerds is namelijk een verkeerde neiging. Psychologisch zou het onmogelijk zijn dat iemand bij de bestrijding van zijn drang tot homoseksueel gedrag toch zijn homozijn zou kunnen aanvaarden als deel van zijn identiteit. Dat de derde weg als doodlopende weg wordt getekend, moge duidelijk zijn. Seksualiteit maakt zozeer deel uit van iemands identiteit, dat de benadering die zegt ”Je mag zo niet zijn” mensen de ruimte om te leven ontneemt en hen tot wanhoop drijft. 

Zo blijft alleen de vierde weg over. Loonstra wil vanuit het principe van de liefde en zo binnen duidelijke kaders ruimte geven aan de homoseksuele praxis. Zelfacceptatie 
Voor mij is dit laatste op bijbelse gronden niet aanvaardbaar. Daarmee staan we voor de indringende en uitdagende vraag hoe we dan mensen in deze nood echt een handreiking kunnen bieden. Wanneer velen ondanks hun gebeden niet genezen worden van een homofiele gerichtheid, hoe kunnen ze dan toch leven met een goed geweten voor God en de naaste? 

Het blijft van belang onderscheid te zien tussen de homofiele geaardheid (of gerichtheid) en de homoseksuele praxis. Niet met de bedoeling te suggereren dat er niets mis zou zijn met homo-erotische gevoelens en verlangens, zodat deze zonder meer geaccepteerd en zelfs gekoesterd zouden mogen worden als een moreel neutraal gegeven. Dat is een karikatuur! Altijd is in deze benadering erkend dat ook de homo-erotische verlangens samenhangen met de gebrokenheid door de zondeval. Maar te midden van die storing blijft toch iets van het goede van de seksualiteit gehandhaafd, zoals in ons zondaarzijn toch het schepselzijn niet wegvalt. Zoals een heteroseksuele christen zichzelf mag aanvaarden inclusief zijn of haar seksualiteit, die nu eenmaal heel het menszijn doortrekt, zo kan ook de homoseksueel georiënteerde mens zichzelf accepteren. Een oprecht gelovige man die heteroseksueel is, kan geboeid worden door de schoonheid, de bevalligheid, de charme van een vrouw. Daar is op zichzelf niets mis mee. Het is gegeven met Gods scheppingsplan dat de mens niet eenzaam maar tweezaam, niet eentonig maar tweetonig is. Op de werkvloer, in de maatschappij, in de cultuur, in de dagelijkse omgang met elkaar geeft de verscheidenheid van de seksen positieve prikkels en impulsen. 

Hiermee is toch niet direct een tekst als Matthéüs 5:28 in het geding? Daar gaat het om ”begeren” in de zin van ”plannen maken om overspel te hebben met die vrouw”. De tekst verbiedt niet dat je als man met genoegen naar een mooie vrouw kijkt. Het gaat erom dat je niet met onreine blik en verkeerde gedachten naar een vrouw mag kijken. Wie dat verschil niet inziet, heeft nog niet geleerd de seksualiteit voluit te aanvaarden als goede scheppingsgave van God. Smalle weg 
Welnu, zo kan de homofiele broeder en zuster aanvaarden dat hij of zij geboeid wordt door leden van het eigen geslacht. Daarbij raakt hij inderdaad altijd weer pijnlijk aan een stuk gebrokenheid, maar kan hij toch ook het menszijn als medemenszijn positief beleven. De homo behoeft de seksuele component van zijn menszijn op zichzelf genomen niet te haten, maar mag deze aanvaarden. Niet de seksualiteit op zich, maar de verkeerde gerichtheid van de seksualiteit is het probleem. Als hij of zij daarmee moet leren leven, dan mag het ook zonder kramp zijn, in de vrijheid van Christus. 

Het is een smalle weg en ik wil allerminst beweren dat met het onderscheid tussen geaardheid en praxis het laatste woord gezegd is. De uiteindelijke oplossing bestaat niet in dit leven. Maar hier tekent zich wel een weg af die in de kracht van de Geest en gedragen door een liefdevolle gemeente gegaan kan worden. Met heel veel respect denk ik aan de getuigenissen van homofiele medegelovigen die deze weg mogen gaan. Loonstra had hun getuigenis meer serieus moeten nemen.


www.vergadering.nu