www.vergadering.nu  Recensie-index  www.vergadering.nu

4 RECENSIES


De boeken van Willem J. Ouweneel

Het Jobslijden van Israël
Israëls lijden oplichtend uit het boek Job
Willem J. Ouweneel
Uitg. Medema, Vaassen 1999
350 blz.
Fraai uitgevoerde paperback met flappen.
Dit boek bestellen bij Boekwinkeltjes.nl (tweedehands)...

of zoek bij: fakkel.nl | ichthusboekhandel.nl | goedhartboeken.nl

Het lijden van Israël is een mysterie, misschien wel het diepste geheim van de wereldgeschiedenis - zoals ook het lijden van Job een verborgenheid is, niet zo maar uit te leggen, pas geopenbaard in de ontzaglijke stormwind van Gods directe tegenwoordigheid. Maar er was een toekomst voor Job, en er is een toekomst voor Israël.


4. Biblion - 2012 - www.deboekensalon.nl 

Boekrecensie door Biblion

De auteur, een veel schrijvende theoloog uit de rechterflank van het protestantisme, geeft in dit boek zijn visie op het lijden en de toekomst van het volk Israël. Aan de hand van veel bijbelteksten en bijbelse (uit Jesaja over de knecht; Jakob en Esau; Job en zijn vrienden; Esther en Jona, Jezus) en moderne (psychologisch, literair en kunstzinnig) gegevens en personen schetst hij de verbinding tussen lijden en het Jodendom (deze visie is bepaald origineel in zijn kerkelijke kringen): in de toekomst zal geheel Israël behouden worden. 

Eén van de kritiekpunten op dit boek is dat de auteur een grote belezenheid en bekendheid met diverse thema's heeft, maar dit ook graag wil etaleren. Gecombineerd met het doorlopend gebruik van bijbelcitaten, namen van auteurs en eindnoten levert dit een springerig en soms niet gemakkelijk te volgen betoog op. Daarnaast zet de schrijver zich af tegen (al of niet vermelde) auteurs en exegetische methoden. 

De ruim 350 pagina's met acht hoofdstukken, drie intermezzo's, vier aanhangsels en een literatuurlijst zijn voor geïnteresseerden in de Israël-theologie zeker van belang.



3.
Reformatorisch Dagblad - 4-9-2002 - www.digibron.nl...

Recensie door ds. C. Sonnevelt

De eigen weg van Job en het Jodendom

Ouweneel vervlecht in studie darbisme met hedendaags denken over Israël

„Laten we, om het aspect van Gods raad beter in het oog te vatten, alleen al deze twee punten bedenken.

Ten eerste: als Israël inderdaad massaal zijn Messias had aangenomen, zou het Messiaanse rijk zijn aangebroken en zou er nooit een Gemeente uit de volken geweest zijn (vgl. Handelingen 3:19-21).

Ten tweede: als die Gemeente onder de heidenen wel bijeenvergaderd zou zijn en alle Israëlieten alsnog successievelijk de Messias zouden hebben aangenomen, zouden de Joden volgens de eisen die de Kerk door de eeuwen hun stelde, in haar zijn opgegaan. Daardoor zou Israël sedert lang zijn volkskarakter verloren hebben en zou er geen Israël meer geweest zijn dat God straks in het Messiaanse rijk in het beloofde land zou kunnen herstellen.”

Na lezing van Ouweneels boek ”Het Jobslijden van Israël” is deze paragraaf (blz. 268) lang bij me blijven hangen. Laat ik het maar ronduit zeggen: ik heb er grote moeite mee. Niet alleen omdat hier al te menselijk over Gods raad wordt geschreven, maar ook omdat hier al te opgewekt over Israëls (tijdelijke) verwerping wordt getheologiseerd. Het brengt dr. Ouweneel dicht in de buurt van het moderne denken over Israël. Het volk kón de Messias eigenlijk niet aanvaarden, zo wordt tegenwoordig wel gesteld. Als christelijk volk zou het zijn karakter hebben verloren en zijn eigen roeping in de wereld hebben verloochend. Ouweneel zegt het anders en bedoelt het wellicht anders, maar toch... Hoe komt een man uit evangelicale kringen zo dicht in de buurt van het eigentijdse denken als het over Israël gaat?

 




Jobs lijden
Ouweneel is gegrepen door het lijden van het Joodse volk. Inderdaad een aangrijpend thema. We hoeven alleen maar te denken aan de kruistochten, de pogroms en -het absolute dieptepunt- de Tweede Wereldoorlog. Treffende dingen zegt de auteur over de wortels van het antisemitisme. Hij wijst erop dat Israël veel te lijden heeft gehad van de zijde van christenen. Daarbij heeft de vervangingstheologie indirect een kwalijke rol gespeeld.

Het Joodse volk is door ontzaglijke diepten gegaan. Wat is toch de zin van dit onzegbare leed? Ouweneel vindt dienaangaande houvast in het boek Job. Hij ziet de grote lijder van het Oude Testament allereerst als een type van Israël. Op zichzelf mag dat merkwaardig heten. In de Bijbel wordt Job juist niet aangediend als een Jood, maar als „de man uit het land Uz.” Ouweneel ziet het boek Job echter als een door en door Joods boek; hoe zou het anders in de canon zijn terechtgekomen?

De gedachte van Job als type van Israël vond de schrijver als student al in de geschriften van Darby, de ’vader’ van de Vergadering der Gelovigen. Hij trof haar ook aan bij de Joodse auteur Margarete Susman en anderen. De gedachte vormt het vertrekpunt voor zijn boek. Nu gaat de typologie nogal eens erg willekeurig te werk. Daarom doet Ouweneel in hoofdstuk 1 zijn best om deze uitlegging aannemelijk te maken.

Job als type van Israël: wie het bijbelboek zo leest, krijgt in elk geval nieuw licht over het lijden van Israël. Dat lijden kan dan worden opgevat als schuldloos lijden. Job was niet zondeloos, en hij heeft zich onder zijn lijden ook niet zondeloos gedragen, maar zijn lijden werd niet veroorzaakt door een bepaalde schuld. Zo geldt het ook voor Israël. Het volk lijdt onder het geweld van de volkeren (Sabeeërs, Chaldeeën, nazi’s) en de aanklachten van de ’vrienden’ (Edomieten, christenen), maar eenmaal komt er een wending in zijn gevangenschap. En zoals Jobs vrienden het moesten hebben van diens voorbidding en offer, zo zal het ook de volkeren vergaan. Het lijden van Israël blijkt uiteindelijk de wereld ten goede te komen.

Type van de getrouwen
Nu zou de vraag kunnen worden gesteld of het volk Israël altijd zo voorbeeldig heeft geleefd. Ouweneel beantwoordt die vraag ontkennend. Tijdens de Babylonische ballingschap gold van velen dat hun zonde de oorzaak van het lijden was. Maar het gold niet van allen. Hetzelfde kan van Israël door de eeuwen heen worden gezegd. Er is altijd een overblijfsel geweest dat rechtvaardig leefde, net als Job. Het zijn de getrouwen. Ze zijn doorgaans een kleine minderheid, maar vormen het ware Israël. Van hen, en niet van de grote massa, is Job een type. Deze getrouwen zijn er ook vandaag nog. Ouweneel noemt hen het „bekeerlijke” Israël (onder andere op blz. 250). Een vreemde aanduiding, die de gedachte oproept als zouden er onbekeerlijke (onwillige) mensen zijn en bekeerlijke (gewillige) mensen. Ik meen dat genade onderscheid maakt waar dit er van nature niet is.

Wat is het kenmerk van deze getrouwen? Ze zijn toegewijd aan de thora, de wet des Heeren. En door deze thora zijn ze verbonden met de Messias. „Hoe waarachtiger en inniger het volk de Here dient door de Torah te gehoorzamen -zelfs al is het deksel nog op hun gezicht (2 Korinthe 3:14-16)- hoe duidelijker de Messias, het ware Zelf van Israël, Zich in hen openbaart.”

Type van Christus
Ouweneel noemt Christus de belichaming van de thora, de eeuwige Wijsheid. Hij is de Getrouwe bij uitstek. Uiteindelijk is Job een type van Hem. Zit daar niet een tegenstrijdigheid in: Job als type van (het ware) Israël en Job als type van Christus? Nee, zegt Ouweneel. Het is net als bij de knecht des Heeren in het boek Jesaja. Die knecht is Israël en tegelijk de messias van Israël. Ik ben het daarmee eens, althans tot op zekere hoogte. Als Ouweneel ook Jesaja 53 die dubbele uitleg geeft, slaat hij mijns inziens de plank mis.

De bekende Messiasbelijdende Jood David Baron heeft in zijn studie over ”The Servant of the LORD” aangetoond dat de rabbijnse opvatting als zou Jesaja 53 op het volk Israël slaan, niet houdbaar is. Bij Ouweneel vloeit alles ineen. De getrouwen zijn het ware Israël. En Christus is „het eigen Zelf van Israël” (een uitdrukking van dr. F. de Graaff). Is Israël dan bij machte de schuld van anderen te dragen? Ja en nee, zegt Ouweneel. Echt uitboeten en verzoenen kan Israël de zonden niet. Dat is het werk van het Lam Gods. En toch, Israël is altijd weer tot zondebok van de volkeren gemaakt. In die zin is er wel sprake van plaatsbekleding. Het geweldloze lijden en dulden van het Joodse volk heeft de vijandschap tegen hem nog groter gemaakt, maar komt anderzijds de wereld op een bijzondere manier ten goede.

Anoniem christendom?
Nu zouden we verwachten dat Ouweneel bij de zogenaamde „getrouwen” denkt aan het overblijfsel onder Israël dat Jezus als de Messias belijdt en volgt. Hij noemt hen wel, zelfs met waardering, maar hij denkt toch vooral aan de wetsgetrouwe Joden, vroeger en nu. Door middel van de thora zijn ze verbonden met Christus, ook al zijn ze zich dit niet bewust. De thora kan niet van Hem worden losgedacht, en een Jood evenmin.

Je vraagt je af: Wat zouden de orthodoxe Joden hier zelf van vinden? Worden ze hier nog wel serieus genomen in hun verwerping van de Heere Jezus? En zegt de Schrift zelf niet dat er buiten het geloof in Hem geen zaligheid is? Wat doet Ouweneel met deze gegevens? Ontstaat er bij hem niet een soort anoniem christendom, een christelijk geloof zonder de kennis van Christus? Ouweneel zelf is zich van deze consequenties bewust. Op blz. 265 stelt hij de vraag: „Zijn er soms twéé ’ware Israëls’: een dat Hem heeft aangenomen en deel is gaan uitmaken van de ekklesia, de Gemeente van God, die uit Joodse en heidense gelovigen bestaat, én een dat Jezus niet heeft aangenomen, maar niettemin trouw was en bleef aan de Torah, aan de roeping van Israël, trouw in de dienst van de ware God, trouw in zijn verwachting van de Messias?” Je zou denken dat de auteur nu terugdeinst voor deze consequenties en zijn hele theorie nog eens tegen het licht houdt, maar het tegendeel lijkt het geval. Op blz. 284 zegt hij dat reeds zo’n 2000 jaar de niet-Messiasbelijdende Joden enerzijds en de christenen (Joods en niet-Joods) anderzijds hun eigen weg gaan. Hij vergelijkt ze met Jakob (dat is Israël) en Ezau (dat is Edom, Rome) in Genesis 33. Ze konden niet samen optrekken en toch gaan ze niet definitief uit elkaar. „Zij bewandelen slechts twee verschillende wegen die naar hetzelfde einddoel voeren”, merkt de schrijver op onder het kopje ”De eigen weg van het jodendom”.

Antisemitisme
Nog maar enkele weken geleden stelde de Rooms-Katholieke Kerk in Amerika dat „het bijbelse verbond tussen Joden en God nog steeds van kracht is. Om die reden behoeven Joden niet gered te worden door het geloof in Jezus.” De bisschoppenconferentie kwam tot deze verklaring samen met rabbijnen vanuit de twee grootste Joodse groeperingen in de Verenigde Staten, aldus The Boston Globe. Evangelisatiearbeid onder Joden zou „theologisch niet acceptabel” zijn.

Moet Ouweneel vanuit zijn opvatting over „de eigen weg van het Jodendom” niet tot dezelfde conclusie komen? In zijn boek drukt hij zich nog voorzichtig uit. We mogen wel met Joden over Jezus spreken, maar niet ongevraagd. „Niet om de Jood over te halen, maar om slechts te betuigen wat de Jóód Jezus voor ons betekent. En de rest laten we aan de Heilige Geest over” (blz. 283 e.v.). Ik kan hier een eind in meekomen, zeker in het licht van de kerkgeschiedenis. Maar het woordje „ongevraagd” is me net een stap te ver. Naar mijn mening kun je dit alleen zo zeggen „als Joden niet gered hoeven te worden door het geloof in Jezus.”

De Southern Baptists in de VS hebben als reactie op de bovengenoemde bisschoppelijke verklaring uitgesproken dat het onthouden van het Evangelie aan Israël een ernstige vorm van antisemitisme is. In ”Het Jobslijden van Israël” vind ik daar helaas niets van terug.

Darby
Ouweneel gelooft dat Jezus Zich straks aan Israël zal openbaren. Hij zal komen om het Godsrijk hier beneden op te richten. De getrouwen zullen dan het heil ontvangen. „De genade van God zal het ware Israël uiteindelijk onder de zégen van het bloed van Christus brengen” (blz. 264). Uit hen vormt God het nieuwe Israël, dat het messiaanse rijk zal bevolken op deze aarde.

De huidige terugkeer der Joden is nog geen echte vervulling van de profetie, want de zionisten waren seculier en de meeste Joden gaan nog steeds aan de wet voorbij. Maar „het is profetisch zeker dat Israël in het beloofde land hersteld zal worden, inclusief zelfs de tempeldienst” (blz. 270). De huidige verharding van Israël is naar Gods plan.
Volgens Ouweneel bedoelt Paulus in Romeinen 11:15 dat er zonder de terzijdestelling van Israël geen verzoening voor de wereld had kunnen zijn. Je zou bijna zeggen: de zondebok moet ’sterven’ opdat de wereld zal leven (blz. 252).

In dit alles weerspiegelt zich de theologie van Darby. De leer van de Vergadering der Gelovigen kent geen verbondstheologie, maar een theologie der bedelingen. Volgens deze theologie leven we nu in de bedeling van de Gemeente, een soort intermezzo tussen het Oude Testament en de tijd dat het koningschap weer aan Israël zal worden opgericht. Ouweneel onderschrijft deze theologie, zoals onder meer bleek toen hij in de herfst van 1999 in Veenendaal een lezing hield over de toekomst van Israël. In zijn visie zal de Gemeente ten hemel worden opgenomen, en daarna wordt Israël weer aangenomen als Gods volk. In de huidige bedeling is Israël „niet-Mijn-volk” (Hosea 1:9), maar daar komt straks een einde aan.

Eigentijds denken
Ouweneel heeft de gedachten van Darby op zijn eigen wijze verwerkt. Het moet gezegd: hij is een groot denker, die in staat is de eigen tijd en cultuur te doorlichten. Hij doet dat vanuit een fenomenale belezenheid. Telkens weer geeft hij in ”Het Jobslijden van Israël” doorkijkjes die verrassend zijn. Hij gaat in gesprek met grote Joodse filosofen, schrijvers en kunstenaars zoals Freud, Kafka en Chagall. Hij beseft ook hoe ingrijpend de vernietiging van 6 miljoen Joden (de shoah) is en hoe moeilijk het is theologie te bedrijven „na Auschwitz.”

Op blz. 320 zegt hij: „Ik zou niet durven of willen zeggen dat God de Shoah gewild heeft. Maar ik zou ook niet durven of willen zeggen dat God de Shoah niét gewild heeft. Het eerste wil ik niet zeggen omdat ik Gods liefde niet wil beledigen. Het tweede wil ik niet zeggen omdat ik Gods almacht niet wil beledigen. En dus zwijg ik maar liever - of kies met Richard Rubinstein nog eerder voor de absurditeit dan voor welk logisch schema dan ook.”

Pakkende woorden, in een meeslepend betoog. Ik denk dat ik Ouweneel tot op zekere hoogte begrijp, maar ik weet niet of hij de gereformeerde theologie begrijpt. Ik weet wél dat hij die theologie niet heeft verwerkt in zijn denken. Een gemiste kans. Ook een hoofdstuk als Genesis 3 krijgt geen plaats in zijn denken over het lijden. Jammer. Nu blijft het bij een (overigens terechte) afwijzing van het moralisme van Jobs vrienden. Maar moeten wij kiezen voor het zwijgen of voor het absurde? Ligt niet op de bodem van alle vragen -en ik bedoel dat niet goedkoop!- ”der wereld zondeschuld”? Jawel, ook ónze schuld! In de doorleving van Gods heiligheid en majesteit ging Jobs hand op de mond. Op die plaats mocht hij Gods gerechtigheid én liefde bewonderen. Dat zij ook ons en Israël geschonken. Om Jezus’ wil.




2. Oogst, het maandblad van de Vereniging tot Heil des Volks, december 2000
Recensie door
M.J. d. H.

Israëls lijden oplichtend uit het boek Job

In het voorwoord van Het Jobslijden van Israël merkt auteur Willem Ouweneel op dat zijn nieuwe boek nauwelijks toegankelijk is voor hen die niet geloven in een toekomst voor een bekeerd etnisch Israël. Ik ben het direct met hem eens dat het hier gaat om een boek dat moeilijk toegankelijk is, maar ik waag te betwijfelen dat dit komt door de reden die hij hier vermeldt. Het boek gaat namelijk over Israëls lijden, zoals dat oplicht uit het boek Job, en dat is op zijn zachtst gezegd een opvallend gegeven. Want in het bewuste bijbelboek wordt nergens de indruk gewekt dat het hier eigenlijk niet over Job, maar over Israël gaat. Ook in de rest van de Bijbel treffen wij geen directe aanwijzingen aan dat met Job op Israël wordt gedoeld. Toch zet Ouweneel deze opvatting zwaar aan door Job heel nadrukkelijk als 'type' van Israël voor te stellen. Hij onderbouwt zijn visie primair vanuit de Joodse literatuur.

Hoewel deze benadering een aantal treffende parallellen tussen Job en Israël aan het licht brengt, en deze een bevestiging opleveren van het door Ouweneel aangehangen dispensationalisme dat een herstel van het volk Israël verwacht, brengt de vergelijking Job-Israël ook een aantal knelpunten aan het licht, die mij als lezer de wenkbrauwen behoorlijk deden fronsen en die ik hier slechts ten dele en terloops kan aanstippen.

Zo wordt parallel aan Job gesproken over een 'weliswaar niet zondeloos, maar toch wel schuldeloos Israël'. Ik vraag mij in alle oprechtheid af of zonde en schuld hier zo uit elkaar gerafeld mogen worden. Het feit dat Ouweneel in de vergelijking tussen Job en Israël telkens weer nadrukkelijk aangeeft dat het hier niet om Israël als geheel, maar om het 'ware' Israël gaat, versterkt dit dilemma alleen nog maar, want Israël is meer dan dat.

Verder ziet Ouweneel in het lijden van Israël een plaatsvervangend offer voor de zonden van de heidense volken. Hij relateert dit aan het plaatsvervangend lijden van Christus door Deze voor te stellen als 'het ware Zelf van Israël'. Weliswaar handhaaft hij de uniciteit van het verlossingswerk van de Here Jezus, maar tegelijkertijd plaatst hij dit binnen een groter kader van het lijden van Israël. Hierdoor valt mijns inziens teveel nadruk op Christus als volmaakte representant van Israël. Dit brengt Ouweneel zelfs tot de uitspraak dat de behoudenis niet uit de Messias alleen is, maar uit de Messias in samenhang met Israël.

Al met al heb ik het boek met gemengde gevoelens gelezen en kan tot geen andere waardering komen dan: een curieus boek.


1. Zwolse Courant, 7 oktober 2000
Recensie
door Ds. Jenno Sijtsma

Het Jobslijden van Israël , door W.J. Ouweneel (Medema)

Dit boek beziet het lijden van Israël vanuit de spiegel van het boek Job. Hij is met name geïnspireerd door het adembenemende boek van M. Susman 'Het boek Job en de lijdensweg van het Joodse volk'. Ouweneel leest het boek Job als een werkelijk gebeurde geschiedenis dat 'tegelijk een door de Heilige Geest bedoelde diepte-dimensie bevat, te weten de betrekking op het volk Israël en vandaar trouwens ook op Christus, de lijdende Knecht des Heren'. Job is, staat voor het ware Israël en Christus is het ware Zelf van Israël. Maar Israël staat voor de hele mensheid, lijdt als zondebok, schuldeloos, maar niet zondeloos en zinloos, ook 'opdat het op Gods tijd de Messias kan voortbrengen', want 'op de Messias komt het uiteindelijk allemaal aan'. Ouweneel bespreekt Job uitvoerig en nauwgezet, met geleerde intermezzo's en een rijkdom aan ongekende gedachten. Zijn zoveelste markante werk.


www.vergadering.nu