www.vergadering.nu  Recensie-index  www.vergadering.nu

1 RECENSIE


Eigendom van God
onze relatie tot Israel, toegelicht voor een nieuwe generatie
P.J. Vergunst (red.)
Uitgeverij Groen 2023.
ISBN: 9789088973451
Omvang: 134 x 210 x 16 mm
Gewicht: 236,000g
Omslag/Materiaal: Paperback
Aantal pagina's: 176

Dit boek bestellen bij Boekwinkeltjes.nl (tweedehands)...

of zoek bij: fakkel.nl | ichthusboekhandel.nl | goedhartboeken.nl

Wordt een jonge generatie in haar meningsvorming ten aanzien van Israël, als ze hier al over nadenkt, vooral gevormd door de seculiere media? Dat zou zomaar kunnen, terwijl luisteren naar de Bijbel hierin eerst aangewezen weg is. Om die reden begint elk hoofdstukje in Eigendom van God met een korte Bijbelstudie, waarna twaalf thema’s besproken worden, onder andere de verkiezing van Israël, de zegen voor Israël, het gesprek met Israël, wonen in Israël, het Koninkrijk voor Israël, de toekomst van Israël en het gebed voor Israël. In de slotbeschouwing zoomen we in op het geheimenis van Israël (Rom. 11:25).

Onder de medewerkers zijn dr. C.P. de Boer, ds. J.J. ten Brinke, drs. A. Groothedde, ds. D. Hoolwerf, ds. G.H. Molenaar, ds. E. van den Noort, ds. J.C. Schuurman en ds. J. Snaterse. De redactie is in handen van drs. P.J. Vergunst.

 


1. - maart 2024 - http://christenenvoorisrael.nl/israel-en-de-kerk

Israel zoals we het graag zien?

Boekrecensie door Kees de Vreugd

"De huidige generatie christelijke (sic) jongeren in ons land ervaart minder verbondenheid met Israel dan hun ouders." Daarmee raakt de kerk los van de wortels van het christelijke geloof, is de schokkende constatering. Dat was de aanleiding om dit boek samen te stellen, waarin de redactie "helder, open en onbevangen de bijbels-theologische lijn ten aanzien van de plaats van Israel (voor een jongere generatie) [wil] benoemen." Daarom beginnen de meeste hoofdstukjes met een Bijbelstudie.

De vraag is dan welke opzet je voor zo'n boekje kiest. Er is gekozen voor een bepaalde insteek, die in de loop van deze bespreking duidelijk zal worden. Ik zou het zelf anders gedaan hebben. Ik heb me bijvoorbeeld afgevraagd waarom ervoor gekozen is om te beginnen met een interview met een Nederlandse Israeli die in Jezus gelooft. Is dat om een vertrekpunt te vinden op min of meer herkenbaar terrein? Maar wordt daarmee niet toch ook de suggestie gewekt dat dit Israel is zoals we het graag zien? Het moet
gezegd worden, die suggestie blijft het hele boekje door een beetje hangen.

Nog iets anders. TerwijI ik met deze bespreking bezig was, brak de oorlog in Israel uit. De verbondenheid met Israel werd nu concreet getest en kwam onder hoogspanning te staan. Kan dit boek die hoogspanning aan?

GELOOF
Hoofdstuk 1 is getiteld "Vreugde én een gebroken glas". Je zou iets over het Joodse huwelijk verwachten, maar het is een interview met de Jezusgelovige Assaf Peled. Treffend daarin is dit: Jezus is Joods. Waarvan acte. Maar dit wordt ook gezegd: "Wij zijn binnen, maar de oudste zoon is dat nog niet. Hoewel de jongste zoon het Leven gevonden heeft, is het gezin nog niet verenigd."

Is daarmee de soon van het boek gezet? Israel de oudste zoon, de kerk de jongste
zoon. Israel moet Jezus nog aannemen. Dat is toch niet de strekking van de gelijkenis van de verloren zoon (Lukas 15)? Daarin horen allebei de zonen toch bij Israel? De jongste zoon, een verloren schaap van het Huis van Israel, komt thuis. Maar dat gaat niet over de kerk, maar over een deel van Israel. De oudste zoon, is thuis. Dat is het wetsgetrouwe deel van Israel. Overigens meen ik dat we ook de component van ballingschap en terugkeer in de gelijkenis niet over het hoofd mogen zien.

In bijna elk hoofdstuk komt het er toch op neer dat Israel zonder Jezus niet zalig wordt. Dat wordt gesteld in hoofdstuk 2, over de verkiezing van Israel. Dat is op zichzelf wel waar. Maar de vraag die gesteld en beantwoord moet worden is of Israel nu zonder Jezus is. Die vraag wordt niet gesteld, maar het antwoord wel gegeven. Israel is gevallen door zijn ongeloof. Weliswaar is dat een intermezzo, zodat het heil naar de heidenen kan gaan. Maar dan zijn de heidenen op hun beurt geroepen om Israel tot jaloersheid te verwekken (blz. 33). Daarover wordt door verschillende scribenten verschillend gedacht, zoals we zullen zien.

Het gaat dus om Israels geloof. Wat is Israels geloof? Zou daar niet ook over nagedacht moeten worden? Bezinning daarop zou een heleboel woorden van Paulus ook in een ander licht plaatsen. De conclusie van dit hoofdstuk is dat ook Israel zalig zal worden op de wijze van het geloof in Jezus Christus (blz. 35). Maar gelukkig gaat toch Gods verkiezing nog altijd voorop.

VERBOND
Hoofdstuk 3 gaat over het verbond. Mooie dingen worden daarover gezegd. Het verbond ligt vast verankerd in Gods trouw, ook al is Israel in de Bijbelse geschiedenis vaak ontrouw. Ook door het oordeel heen houdt God Zijn verbond in stand. De belofte van de terugkeer naar het land blijft daarbij staan. Vanuit dit verbond zal er ook zegen zijn voor de heidenvolken. De genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk. Met deze verwijzing naar Romeinen 11 sluit dit hoofdstuk af. De ontrouw van Israel doet Gods trouw niet teniet. Daarbij wil ik dan toch ook de kanttekening maken die Klaus Wengst hier in zijn commentaar op de Romeinenbrief bij plaatst, dat wij na een eeuwenlange geschiedenis van christelijke verguizing en na de Sjoa niet meer van Israels ontrouw mogen spreken zonder ook te spreken van Israëls trouw aan de Thora en daarmee aan de God van Israel die deze Thora gegeven heeft om Zijn volk te heiligen. Dat is wat mij betreft de lakmoestest voor elke Israëlvisie. Het gaat daarbij niet alleen om het geloof in Jezus, maar ook om het geloof van Jezus.

Hoofdstuk 4 gaat over de belofte van zegen voor de volken. Daarin de rake opmerkingen dat de volken de eeuwen door de zegen van lsraels God niet hebben willen en kunnen ontvangen, en anderzijds de christelijke kerk al vroeg in haar bestaan Christus losmaakte van Zijn geboortegrond en van Zijn volk. Zij wilde de zegen van God niet via Israel ontvangen. "Dat roept de vraag op of een volk, of de kerk, deze zegen kan veronachtzamen of verspelen. Maakt Gods zegen dan plaats voor het omgekeerde, voor de vloek die ook in Genesis 12 genoemd wordt?" (blz. 46)

Mooi in dit hoofdstuk zijn ook de citaten uit de Midrasj en de Joodse uitleg: Abraham wordt een reizende dwaas door de liefde van God. Nergens komt dit boek zo dicht bij Israel als hier, in dit hoofdstuk, dat gedacht is als een gesprek met Israel, waarin we – eindelijk – ook leren luisteren naar Israel.

Voorzichtig wordt erover gedacht: "misschien kunnen we over Jesaja en de Messias spreken". Maar pas in het bescheiden makende besef dat de kerk de beloften van herstel voor Israel, Gods eigen volk, vaak pijnlijk vergeten is. De vraag dringt zich dan ook op: wie bepaalt in het gesprek tussen Joden en christenen de agenda? Is er niet een incongruentie in het gesprek? Voor de kerk is het noodzakelijk. Maar dat geldt niet in gelijke mate voor het Jodendom. Bovendien, kan de kerk zich een tijdje inhouden en leren luisteren, leren vragen? In de uitleg van de profetie scheiden de wegen van christelijke theologie en rabbijnse uitleg (blz. 57). Dat is waar, voor zover de eigen uitleg als absoluut en exclusief wordt gesteld. De weg van de midrasj biedt de ruimte om verder met elkaar op te trekken, met respect voor de opvatting van de ander, leerde ik van rabbijn Chaim Eisen.

In hoofdstuk 5, "In Israel ingelijfd; één groot wonder", wordt de gelijkenis van de wijngaard besproken. De schrijver doet een belangrijke observatie: er wordt vaak gezegd dat de wijngaard aan een ander volk wordt toevertrouwd, maar dat woord 'ander' staat er niet. Bepaalde geestelijke leiders worden aangesproken. Terecht wordt gesteld dat de 'verbredings- of vervullingstheologie' (zoals bijv. N.T. Wright ontwikkelt) gewoon een verkapte vorm van vervangingstheologie is (62). Vervuld wil niet zeggen: voltooid. We moeten oog krijgen voor voortgaande vervulling van de Schriftwoorden. Een andere belangrijke opmerking: De Joden zijn vanouds erfgenamen, wij uit de heidenen zijn er later bijgekomen als medeërfgenamen (blz. 68).

JALOERSHEID
Hoofdstuk 6 heeft als titel "Tot jaloersheid verwekken". Moeten wij, heidenchristenen, Israel niet tot jaloersheid verwekken? Maar wat hebben wij waar Israel jaloers op zou kunnen zijn? Zal God dat niet bovendien in de eerste plaats zelf doen? Pinchas Lapide (die bij mijn weten geen rabbijn was, hoewel de schrijver hem zo aanduidt) wordt aangehaald, die erop gewezen heeft dat de kerk, ondanks haar zendingsijver en bekeringsdrang (of –dwang), daar nooit aan toegekomen is.

De zending staat in deze bijdrage centraal, en dan allereerst de ontdekking dat Israel de eerstgezondene is in de 'missio Dei'. Dat verklaart m.i. wat de schrijver op blz. 74 het geheimenis noemt dat Israel naast de kerk is voortgegaan. Maar wij zijn nu ook in Gods verbond met Israel opgenomen om te delen in Gods zending. Zo gaat het van Israel naar de volken. Maar in het nog steeds bestaande wantrouwen van Joden t.o.v. de kerk ervaren we de pijn om het schuldige verleden van de kerk.

De conclusie van dit hoofdstuk is ondubbelzinnig: "Tot jaloersheid verwekken is geen roeping of zendingsopdracht van de kerk" m.b.t. Israel (blz. 78). God doet het zelf (vgl. Deut. 32:21). Het is wel een opdracht aan onszelf om ons leven te zuiveren van afgoden.

Mooi is het laatste punt waarin de liefde voor Gods geboden wordt belicht.
In hoofdstuk 7 gaat het over voorrang en voorrecht van Israel. Paulus blijft in zijn bediening het Joodse volk prioriteit geven. Dat ontneemt de christenheid de hoogmoed en arrogantie dat zij beter in staat zou zijn de volle betekenis van Gods woorden te begrijpen dan het Joodse volk zelf, aan wie de woorden allereerst zijn toevertrouwd. Voor het verstaan van de Schrift moeten we dus telkens weer het gesprek met Israel zoeken, concludeer ik. Waarvan acte. Romeinen 15:8 laat zien dat Jezus ook na Zijn hemelvaart Zijn diensten aan Israel blijft vervullen. Ons geloof staat of valt met het bestaan van Israel.

De grote vraag blijft ook bij lezing van dit boekje: wat is nu dat heil waar steeds over gesproken wordt? Kan de duisternis van deze dagen ons ook leren dat het heil, ook het heil waar de apostel Paulus over spreekt, er ook alles mee te maken heeft dat Israel in vrede en veiligheid mag wonen in het land om daar bevrijd van zijn vijanden God te dienen?

Zo komen we vanzelf bij hoofdstuk 8: "wonen in het land, gave en opgave". Misschien spreekt het Nieuwe Testament niet over de landbelofte, zoals de auteur stelt, toch wordt die verondersteld. Ik ben van mening dat Hebr. 11 concreet over de landbelofte spreekt, en dat de landbelofte is inbegrepen in de beloften aan de vaderen die Christus is komen bevestigen (Rom. 15). Ook de kenmerken van Israel genoemd in Rom. 9:2-5 veronderstellen het land als de ruimte waar God dat waarmaakt. Graag onderstreep ik de zin op blz. 104: dankzij Jezus' verzoeningswerk kunnen we verwachtingsvol blijven uitzien naar de vervulling van de landbelofte in al haar dimensies. Ook het betere en hemelse vaderland (Heb. 11:16) zal m.i. een aardse gestalte krijgen.

Hoofdstuk 9 onderzoekt Israels invloed op de kerk, die o.a. blijkt uit een herwaardering van de aarde en het aardse leven. De bewustwording van het voortbestaan van Israel stelt vragen bij de vanzelfsprekendheid van de eigen kerkelijke traditie. De auteur pleit voor een herwaardering van de Joodse traditie, voor Joden. Wij moeten niet Joods gaan doen, maar de blijvende waarde en geldigheid van de Joodse traditie bevestigen. De kerkelijke kalender is los komen te staan van de Joodse kalender.

Hoe kan dat verband weer gevonden worden? Zonder nu de Joodse feesten te moeten vieren,
moeten we ons er wel van bewust worden dat Christus "de heilsfeiten van Zijn leven exact in de kalender van Zijn volk heeft vervuld" (114). Daarmee komen ook de najaarsfeesten weer in het vizier.

TOEKOMST
Hoofdstuk 10: "Israel en Gods koninkrijk" gaat in op de Psalmen 1 en 2. De Psalmen verenigen Israel en de volken door de beloften, de belijdenissen en de liederen in Israels gebedenboek tot één volk van één koning.

Ja en nee, zou ik willen zeggen. Er blijft een onderscheid tussen Israel en de volken. Jacobus merkt in Handelingen 15 op dat God zich óók een volk uit de heidenen verzamelt. 
Wat zijn de verkeerde voorstellingen van het Gods koninkrijk waar de opgestane Heer zijn onderdanen van bekeerd heeft? (blz. 120) Dat God het koninkrijk aan Israel zal herstellen, lijdt voor de auteur geen twijfel. Het gaat blijkbaar vooral om het wanneer en het hoe. Er breekt een moment aan dat het evangelie terugkeert naar Jeruzalem (123). Dan richt God Zijn koninkrijk opnieuw op in Israel. Het begin daarvan is de bekering van Israel.

Ezechiël 37 wordt in hoofdstuk 11 betrokken op de toekomst van Israël. De schrijver noemt met zoveel woorden de stichting van de staat Israël een vervulling van de Bijbelse profetie. Maar stelt ook dat Israel, afgezien van zo'n twintigduizend Joden die in Jezus geloven, geestelijk dood is. Ik kan hem dat laatste niet nazeggen. En ik geloof dat ook Paulus dat nergens beweert. Het Thoragetrouwe Jodendom, dat het Sjema uitspreekt en leeft volgens de geboden, dat de Psalmen bids, leeft het geloof van Jezus, al gelooft het niet in Jezus (d.w.z. de kerkelijke Jezus). Wie zijn wij om daar een oordeel over te hebben? Laat staan dat we Israël hiermee tot jaloersheid zouden kunnen verwekken.

Hoofdstuk 12 roept op om ernst te maken met het gebed voor Israel. Uitgangspunt is Psalm 122: bid Jeruzalem vrede toe. We moeten ook in de eredienst steeds bewust voor Israel
bidden, en ons bewust zijn wat we bidden. Dat luistert wat mij betreft dan heel nauw als we vinden dat we moeten bidden om de bekering van Israël. Moet Israel gaan geloven wat ik geloof ? Zouden we niet veel meer moeten instemmen met het gebed van Israel, zoals we ook als heidengelovigen volgens Paulus instemmen met de lofzang van Israel? De Joden bidden niet in Jezus' naam. Maar gaat hun gebed dan buiten Christus om (blz. 142)? Is het dan niet zo dat Christus in de eerste plaats met en voor Zijn eigen volk pleit bij Zijn Vader? Deze vragen nemen niet weg dat ik de concrete aandachtspunten graag onderstreep.

BALANS
In het slothoofdstukje maakt de eindredacteur de balans op: weet je het nu? is de vraag. Maar Israel blijft een geheimenis. Het woord 'rest' valt (blz. 150). Zijn dat alleen de Joden die in Jezus geloven? Of durven we te erkennen dat daar álle Thoragetrouwe Joden bij horen? Het is juist die trouw aan de Thora waardoor Israel de eeuwen door is blijven bestaan. Als we nu nog menen te moeten spreken over Israels ontrouw, dan moeten we dat gegeven ook het volle pond geven. Daarom zou ik niet kunnen zeggen dat Israel tijdelijk opzij geschoven wordt (blz. 152).

Daarmee geef ik ook aan waarom ik na lezing van dit boekje toch wat met gemengde gevoelens achterblijf. Aan de ene kant is het goed om het "thema Israel" opnieuw bij jongeren onder de aandacht te brengen – al vraag ik me af of niveau en schrijfstijl van sommige hoofdstukjes voor dat doel niet te hoog gegrepen zijn. Niettemin worden er vanuit de Schrift veel mooie en fundamentele dingen over Israel gezegd.

Aan de andere kant blijft het wat mij betreft teveel hangen aan één vraag van Paulus, die vanuit een tot het persoonlijke verengde gereformeerde traditie verstaan wordt. Daardoor blijven bekering, heil en gehoorzaamheid aan de Thora als kenmerken van het Jodendom nú en door de eeuwen heen te eenzijdig belicht.


www.vergadering.nu