Kerkgeschiedenis
Interessante episoden uit de vroege kerkgeschiedenis

Menu

Evangelisch-Gereformeerd

De Opwekking komt eraan

NBV recensies

Waar was God?

Abortus - Euthanasie

Kerkgeschiedenis
  
De vroege kerk - deel 1
   De vroege kerk - deel 2
   De vroege kerk - deel 3
   De vroege kerk - deel 4
   De vroege kerk - deel 5
   De vroege kerk - deel 6
   De vroege kerk - deel 7
   De vroege kerk - deel 8
   De vroege kerk - deel 9
   Rachab
   Jozef van Arimathea en Jezus
   De leeuw/Heraldiek
   Bonifatius
  
Friezen, Angelen
   Waarom Brits-Israël-visie?
  
Joden in verstrooiing

Satan

 


Uit: Een nieuw geluid - Tijdschrift over Nederlands-Israël - september 2003

"DE VROEGE KERK" - deel 3

Gladys Taylor

De Keltische achtergrond

In de geschiedenis van de mensheid is er geen groter contrast denkbaar dan tussen de christenen van de eerste eeuw, die zuiver van hart en oprecht van geest waren en de Romeinse samenleving in de dagen van de keizers, waarin wreedheid en liederlijke uitspattingen hoogtij vierden en ongebreidelde eerzucht en honger naar macht de boventoon voerden. Wij kunnen de gunstige opinie over de Kerk echter niet oprekken tot die van een eeuw of wat later, want ook daar begon zich eerzucht te doen gelden. Alarmerende feiten kwamen aan het licht die aanleiding gaven tot ‘ketterij’ en onenigheid veroorzaakten tussen de verschillende afdelingen. Maar gedurende de eerste eeuw was er nog een oorspronkelijke zuiverheid van geloof en iedere leerstellige discussie was gebaseerd op een ernstige poging te ontdekken wat Jezus en zijn apostelen wilden dat zij zouden geloven.

Wanneer we erover nadenken, zullen we begrijpen hoe wijs God ons leidt. Hij bemoeit zich niet met de menselijke vrijheid van handelen, behalve in die gevallen waarin het bestaan en de groei van zijn koninkrijk in gevaar worden gebracht. Jezus maakte duidelijk aan zijn discipelen, dat het leven van zijn volgelingen voortdurend in gevaar zou zijn. Nadat Hij zijn eigen lijden, dood en opstanding had voorzegd, waarschuwde Hij hen: “Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme dagelijks zijn kruis op en volge Mij” (Luc.9:23). Aansluitend kunnen wij een van zijn vele wonderlijke uitspraken lezen: “Want ieder die zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar ieder, die zijn leven verloren heeft om Mijnentwil, die zal het behouden”. Dit gecombineerd met een ander vreemd gezegde: “Doch geen haar van uw hoofd zal teloor gaan” (v.18), eveneens in de context van lijden en dood (v.12-19), doet vermoeden dat hij hun laat weten dat Hij hun bereidheid om voor zijn naam te lijden aanvaardt. Zijn handelen zou er niet op gericht zijn hen te redden van de dood, maar om ze te doen volhouden met zo’n bemoediging van de heilige Geest, dat mensen zich steeds weer hebben verbaasd over hun moed en de vreugde die de Kerk van de eerste eeuw vervulde, zelfs gedurende de bitterste tijden van vervolging.

De gemeente van Rome toentertijd was belangrijk voor de beginperiode, toen door het hele keizerrijk het evangelie werd verkondigd. Te zamen met Romeinen van alle rangen en standen, waren er bannelingen uit oost en west, waarvan enkelen Jezus nog hadden gekend. Het was deze belangrijke positie die de bisschoppen van Rome in latere eeuwen hoogmoedig en eerzuchtig maakte. Een voorgevoel van deze tendens wordt gedemonstreerd in de brief aan de Romeinen, waarin Paulus de christenen in Rome waarschuwt ‘zich niet te beroemen tegen de natuurlijke takken’ of om ‘hoogmoedig’ te zijn. Hij gebruikte daarbij het symbool van de olijfboom om de gemeente in Israël te beschrijven (Rom.11:18-20). De neiging tot hoogmoed was aanwezig, zelfs al in die tijd, want er waren meer christenen van hoge geboorte in Rome dan theologen willen toegeven. Er bestaat een misplaatste geesteshouding als zou hoge geboorte een reden zijn voor schaamte. Dit komt tot uiting in de beweerde eenvoud en armoede van de heilige familie, waarin aan Jozef en Maria de waardigheid en de erkenning van hun koninklijke afkomst wordt ontzegd. Deze houding strekte zich ook uit tot leden van de vroeg-christelijke kerk, van wie men aannam dat zij van lage geboorte waren of slaven. Toch verwijzen de meestal verwaarloosde gedeelten in Paulus’ brieven, waarin groeten worden gedaan aan of van vrienden in Rome, naar personen van aanzienlijke betekenis. Niet de minsten daarvan waren de leden van de in ballingschap levende Britse koninklijke familie. Elke poging deze mensen te identificeren wordt spottend als volkomen onbelangrijk van de hand gewezen, zodat maar weinigen zich realiseren hoeveel aanwijzingen er zijn voor hun identiteit. Redelijkerwijs kunnen wij niet verwachten veel verwijzingen naar hen te vinden in de seculiere geschiedenis, toch zouden wij meer kunnen ontdekken dan we denken. Het was geen toeval dat, toen het Romeinse leger in 43 AD Brittannië binnenviel met een zekere mate van succes, Claudius keizer was. Ofschoon alle caesars tirannen waren, heidenen die geloofden in hun eigen goddelijkheid, leek Claudius iets gematigder te zijn geweest dan zijn voorgangers. Veel ziekte tijdens zijn jeugd kan zijn karakter wat milder hebben gemaakt. Zijn eerbied voor de wet en achting voor de senaat maakten dat de Romeinen, die nogal hadden geleden onder de regering van de waanzinnige Caligula, hem met open armen ontvingen. Ondanks zijn gestotter en andere lichamelijke gebreken, die reden waren voor spot – alsof hij onnozel was – , had hij een behoorlijk verstand en grote kennis van Latijn zowel als Grieks. Suetonius had een indrukwekkende lijst gemaakt van zijn geschriften, die jammer genoeg verloren zijn gegaan. Claudius, die op vijftigjarige leeftijd keizer werd, hield ervan om met zijn wetenschap indruk te maken. Hij vond het  prachtig bij speciale gelegenheden genade te tonen, wat heel ongebruikelijk was in het leven van de caesars. Wij weten niet of Caractacus iets van de geaardheid van Claudius afwist, maar hij trof in ieder geval de juiste snaar in zijn toespraak tot de keizer door een beroep te doen op diens verlangen om voor een wijs en edelmoedig man aangezien te worden. De keizers van het Romeinse rijk deden niet voor elkaar onder in donquichotachtig gedrag, zowel van wreedheid als welwillendheid, maar bij deze gelegenheid – door Gods genade – hield Caractacus een toespraak die Claudius voor hem innam en waardoor het leven van de Britse koning en zijn familie werd gespaard. Een zeer zeldzame gebeurtenis in de Romeinse geschiedenis. Omdat dit de enige keer is geweest dat een Britse koning gevangen werd genomen door een uitheemse vijand, neigt men ertoe het verzinsel aan te nemen dat de Britten barbaren waren en dat de Romeinse invasie een zegen was die beschaving bracht in het land. In feite is het omgekeerde waar, want het ontwrichtte een unieke Keltische beschaving. De Romeinse invasie was in zoverre goed, dat de wil van God erdoor werd gediend, want de weg werd vrijgemaakt voor een ongehinderde komst van zendelingen uit het Midden-Oosten. Bovendien had het tot gevolg dat de familie van Caractacus naar de plaats werd gebracht waar zij Paulus zouden ontmoeten en waar de nog niet bekeerden tot geloof zouden komen. De Britse koninklijke familie heeft dan ook zeer veel gedaan voor de uitbreiding van het jonge christendom. De komst van de legers van Claudius in ZO-Engeland vond plaats in het jaar 43, zes jaar na de komst van Jozef van Arimathea in Glastonbury. Zeven jaren verzetten de Britten zich tegen de Romeinen, totdat Caractacus door verraad in vijandelijke handen viel. Er was een luid gejubel in Rome waar Claudius een triomftocht werd aan-geboden, die door Suetonius wordt beschreven. Hij vertelt ons ook dat Claudius, die eerder een kleinere zegetocht had geweigerd, besloot dat Brittannië het land was waar een grootse triomftocht heel gemakkelijk kon worden verdiend. Er werd feest gevierd omdat de invasie van Brittannië met enig succes was verlopen, niet omdat de Romeinen er een bijzonder grote overwinning hadden behaald. Niet alleen in de Britse, maar ook in de Romeinse geschiedschrijving wordt de nadruk gelegd op de kleine omvang van deze overwinning.

Tacitus beschrijft het laaghartige verraad van Caractacus door Cartismandua, koningin van een andere Britse stam, wier familie al tweemaal had geprobeerd Brittannië aan de Romeinen te ‘verkopen’ om bij de invallers in de gunst te komen. Suetonius bagatelliseert de overwinning door ons te vertellen dat ‘Claudius, na Gallië doorgemarcheerd te zijn, het Kanaal zonder moeite overstak en zes maanden later weer in Rome terug was. Hij had geen strijd geleverd en geen manschappen verloren, maar had een groot gedeelte van het eiland onderworpen’. Het was voor Claudius voldoende dat een Britse koning zijn gevangene was, alhoewel Caractacus, volgens eigen zeggen, was ‘verraden en niet overwonnen’. Dat Brittannië niet in zijn geheel was veroverd wordt duidelijk uit documenten van Wales zowel als Rome. Tacitus vertelt ons: ‘Na de gevangenneming van Caractacus werden de Romeinen herhaaldelijk verslagen en op de vlucht gejaagd door de Siluriërs alleen al’. Het verzet ging door onder leiding van Arviragus en tien jaar na het verraad van Caractacus voerde Boadi-cea, koningin van de Iceni in Oost-Engeland, de legers aan tegen de Romeinen. In de Triaden van de Cymri (Cimmeriërs) wordt herhaaldelijk verwezen naar Caradoc (Caractacus). Hij wordt vermeld als een van de drie heldenkoningen. De anderen zijn Cymbeline (Cynvelin) en Arthur; ‘anders dan door verraad konden zij niet worden overwonnen’. Er bestaat geen twijfel over zijn kwaliteiten als leider. Eén triade spreekt over hem als ‘Caradoc, de zoon van Bran; elke Brit, van koning tot boer, volgde hem als hij zijn speer opnam’. De Britse koninklijke families waren aan elkaar verwant. Soms is er onduidelijkheid over hun verwantschap die alleen kan worden opgehelderd door de genealogieën van Wales te onderzoeken. In moderne encyclopedieën wordt Caractacus vermeld als de zoon van Cymbeline, maar Caractacus was een van de Siluriërs in Wales en Cymbeline was koning van het oostelijk koninkrijk rond Colchester. De reden voor deze verwarring is waarschijnlijk gelegen in het feit dat Caractacus Cymbeline opvolgde in de functie van Pendragon (opperbevelhebber) wiens taak het was de legers van de gezamenlijke koninkrijken aan te voeren bij een invasie, dezelfde functie die later werd uitgeoefend door Uther, koning van Cornwall, en vader van Arthur. De genealogie van Caractacus, zoals vermeld in het Pantliwydd-manuscript, voert hem terug tot zo’n dertig generaties, beginnend bij Caradoc, zoon van Bran Vendigeit (de gezegende), zoon van Llyr Lledieth (Lear). Hieruit kunnen wij opmaken dat hij de kleinzoon is van Lear, koning van de Siluriërs. De Mabinogi van Branwen verwijst naar Caradoc als leider van de zeven ‘Hoofdofficieren’ die het land bestuurden tijdens de afwezigheid van zijn vader Bran die zich in Ierland bevond. Dit was tijdens zijn jeugdjaren. In Triade 13 van Trioedd Ynys Prydein wordt hij vermeld als de eerste van de ‘Drie Hoofdofficieren van het Eiland Brittan-nië’ en wordt daar aangeduid als ‘Caradoc, zoon van Bran’. Zijn relatie met Cymbeline – nog afgezien van een huwelijksrelatie tussen de twee koninklijke families – moet geweest zijn als erfgenaam van de titel van Pendragon gedurende de meest onverzoenlijke oorlog waarin Brittannië tot dan toe verwikkeld was geweest.

Wij moeten ons realiseren dat de huidige zienswijze op de Britse geschiedenis – naast vele goed te boek gestelde feiten – het aandeel dat Bran en Caractacus hadden in de stichting van het christendom in Brittannië zal ontkennen, ofschoon dit thema duidelijk naar voren komt in de vroege literatuur van Wales. Men ging zo ver dat de veertiende eeuwse bard Iolo ervan werd beschuldigd dat hij de ‘legende’ dat het christendom in Brittannië was geïntroduceerd door Caradoc ap Bran zou hebben verzonnen. Maar een passage in het Harleian-manuscript laat ons zien dat er andere vroege verwijzingen zijn naar dit onderwerp. Iolo stond niet alleen in zijn overtuiging.

Ondanks de fragmentarische aard van de vroege geschriften, is de eensluidendheid in deze stukken opvallend. De genealogische gegevens betreffende de afstamming van koninklijke personen zoals Arthur en Howell de Goede en Jozef van Arimathea, worden ondersteund door de oude triade over ‘Drie Heilige Geslachten van het Eiland Brittannië, te beginnen bij het Huis van Jozef van Arimathea’. In zijn afstamming vinden wij de koninklijke huizen van Wales en Engeland, koning Arthur van moeders zijde en Helena, moeder van de latere Constantijn de Grote. Hoewel minder bekend zijn er nog andere interessante geslachtslijnen te vinden in de triaden. De banden tussen de verschillende geledingen van de Keltische kerk waren sterk en zij kunnen niet los van elkaar worden gezien. Het evangelische werk ging gestadig door en kon niet tot stilstand worden gebracht, noch door Romeinse vervolging, noch door Saksische invasies.


www.vergadering.nu