Kerkgeschiedenis
Interessante episoden uit de vroege kerkgeschiedenis

Menu

Evangelisch-Gereformeerd

De Opwekking komt eraan

NBV recensies

Waar was God?

Abortus - Euthanasie

Kerkgeschiedenis
  
De vroege kerk - deel 1
   De vroege kerk - deel 2
   De vroege kerk - deel 3
   De vroege kerk - deel 4
   De vroege kerk - deel 5
   De vroege kerk - deel 6
   De vroege kerk - deel 7
   De vroege kerk - deel 8
   De vroege kerk - deel 9
   Rachab
   Jozef van Arimathea en Jezus
   De leeuw/Heraldiek
   Bonifatius
  
Friezen, Angelen
   Waarom Brits-Israël-visie?
  
Joden in verstrooiing

Satan

 


Uit: Een nieuw geluid - Tijdschrift over Nederlands-Israël - januari 2004

"DE VROEGE KERK" - deel 5

Gladys Taylor

De ‘blauwogige Britten’ 

Er waren drie koninklijke gezinnen die gevangen genomen werden, vanaf de betovergrootvader tot de achterkleinkinderen, zonder dat er een kon ontsnappen. Eerst het gezin van Llyr Llediaith, die naar Rome werd gebracht door de keizerlijke macht. 
(Triade uit Wales) 


Toen Caractacus met zijn gezin naar Rome werd gebracht, moet dit de ergste ramp zijn geweest die de koninklijke familie toentertijd had kunnen treffen. Maar hun verdriet veranderde later in vreugde en we kunnen in deze gebeurtenis Gods hand zien. Toen Claudius hun leven spaar-de, nam hij hen tevens op in zijn keizerlijke huishouding. We weten niet hoe lang ze daar verbleven, want onze kennis over hen betreft een latere periode, omstreeks het jaar 62 toen Claudia en Pudens de leiding hadden van de gemeente bij hen thuis: het Palatium Brittannicum. Toen Claudia in Rome kwam moet zij een klein meisje geweest zijn van ongeveer zeven jaar. Ze was bekend onder de Keltische naam Gladys, evenals haar tante, Caractacus’ zuster, omdat deze naam ‘prinses’ betekent. Voor de Romeinen moeilijk uit te spreken, de beide prinsessen kregen dan ook Latijnse namen. De tante werd Pomponia genoemd en had de bijnaam ‘Graecina’ vanwege haar kennis van het Grieks, wat Claudius ongetwijfeld welgevallig was. De kleine prinses werd genoemd naar de keizer zelf: Claudia. Geen enkele vrouw in de keizerlijke familie droeg die naam, die eens had toebehoord aan de overleden dochter van de keizer. Niemand buiten de keizerlijke familie zou het wagen een van hun namen te gebruiken en daarom kan er op dit punt geen twijfel bestaan; onze Britse Claudia kan niet worden verward met wie dan ook. Dankzij de puntdichten van Martialis en zijn hechte vriendschap met Pudens en Claudia weten wij meer over deze leiders van de vroege christelijke kerk dan anders zou zijn geweest gezien de schaarse, nog bestaande, vermeldingen. Claudia was tenminste zeventien jaar oud toen ze met Pudens trouwde. Martialis was in die tijd in Rome. Omdat hij niet eerder daar aankwam dan 62-64 geeft ons dit enig chronologisch houvast. Toen Paulus zijn Brief aan de Romeinen schreef, omstreeks 57, kende hij de jonge patriciër Pudens, die hij hartelijk aanspreekt met ‘rooie’ (Rufus). Hiervoor hebben we al een mogelijke verwantschap tussen hen opgemerkt. Maar de toekomstige vrouw van Pudens was toen nog een jong meisje en waarschijnlijk voor Paulus nog een onbekende. Toen hij echter zijn Tweede Brief aan Timotheüs schreef in het jaar 64 waren Pudens en Claudia getrouwd en aan de apostel welbekend. Dus zond hij hun groeten aan Timotheüs, iemand van hun generatie en betrok ook Claudia’s broer Linus (Kelt.Lleyn) hierbij. De puntdichter Marcus Valerius Martialis was, ofschoon als Romein opgevoed, in Bilbilis in Spanje geboren. In Romeinse tijd een belangrijke stad, in de buurt van Zaragossa en bekend om zijn paardenfokkerijen. Deze bijzonderheden doen een Kelt-Iberische oorsprong vermoeden, die de snel gegroeide relatie met Pudens en Claudia kunnen verklaren. Eén ding is zeker, hun warme vriendschap heeft onze historische kennis zeer verrijkt. Het was gewoonte in de Romeinse samenleving, om onbeleefde, soms grove verzen te schrijven aan en over mensen aan wie men een hekel had. Een ieder die Martialis beledigde kon rekenen op een scherpe terechtwijzing, maar het is opvallend dat zijn gedichten voor Pudens en Claudia altijd hoffelijk en liefdevol waren en waaruit het respect bleek dat hij hen toedroeg. Op een keer had Pudens zijn vriend kennelijk berispt, want het volgende puntdicht was het antwoord: 

“Pudens je dwingt mij de pen ter hand te nemen, 
om mijn epigrammen te snoeien en te zuiveren. 
Hoezeer je ze waardeert begrijp ik nu, 
omdat je iedere grap foutloos zou willen zien. 

Ter gelegenheid van hun huwelijk schreef Martialis twee gedichten die de moeite waard zijn hier aan te halen, want hun huwelijk werd tot rijke zegen van de gemeente en de heidense Martialis bewonderde hen klaarblijkelijk. Een huwelijk was dikwijls een excuus voor ruwe grappen, maar daarvan is niets in Martialis’ versregels te vinden. Als eerste het epigram waarin hun namen duidelijk worden genoemd: 

“Claudia, de schone, van verre stranden 
is met mijn Pudens verenigd door huwelijksbanden” 

Dan volgt het bruidsgedicht dat, hoewel het een verzoek is aan een heidense godheid, verrukkelijk is door het liefdevolle respect dat er in door klinkt: 

“O Concordia, zegen hun rustbed in lengte van dagen 
Wees met hen in uw sneeuwwitte reinheid 
Laat Venus hen vanuit haar rijke voorraad 
Alle gaven schenken die hun verbintenis ten goede komen 
Wanneer hij oud zal zijn, dat zij lief en trouw is 
Dat in haar ouderdom haar charmes zich zullen vernieuwen” 

Als er nog enige twijfel mocht bestaan of de Claudia van Martialis’ puntdichten werkelijk de Britse prinses was, dan zal het vers wat haar schoonheid beschrijft die volledig wegnemen: 

“Onze Claudia, Rufina genoemd 
sproot voort, zoals wij weten, uit de blauwogige Britten 
En zie toch eens 
Zij wedijvert in gratie met alles wat Griekenland 
of Rome te bieden heeft 
alsof ze geboren en getogen was onder hun stralende hemel” 

Toen Claudia een kind kreeg, was het weer Martialis die aan Pudens schreef: 

Geef, o gij goden, dat zij altijd mag brengen 
De moederliefde voor haar kinderen 
Nog steeds verheugd door liefde van haar trouwe man 
zij in haar kinderen een blijvende vreugde vindt” 

Ergens tussen AD 90 en 100 keerde Martialis ‘na vierendertig jaar’ naar zijn geboortestad Bilbilis terug. Hij was een bitter teleurgestelde man die blij was Rome, de stad waar hij met zoveel vreugde naar toe was gegaan, te verlaten. Het is heel goed mogelijk, dat de vreselijke christenvervolging in Rome de oorzaak is geweest van zijn verdriet, want zijn vriend Pudens en zijn vier kinderen stierven allen als martelaren. Het is bekend dat Claudia als eerste stierf en dat ze begraven werd in de catacombe van Priscilla. Omdat ze niet genoemd wordt op de lijst van martelaren kan het zijn dat ze een natuurlijke dood stierf, hoewel het ontbreken van informatie niet direct een bewijs hiervoor is. Het Romeinse Martyrologium vermeldt Pudens als martelaar, begraven in de catacombe van Priscilla en waarbij nog de verklaring: ‘daar hij uit handen van de apostel zelf de christelijke doop ontving, bewaarde hij het kleed van zijn onschuld onbesmet tot het einde van zijn leven’. Gegevens uit Rooms Katholieke bronnen verwarren hem dikwijls met zijn vader Quintus Cornelius Pudens, die lid was van de Romeinse Senaat, maar er bestaat absoluut geen twijfel over, dat hij Aulus Rufus Pudens was, de vriend van Martialis en echtgenoot van Claudia. Hun kinderen zijn alle vier beschreven in het Romeinse Martyrologium; maar los hiervan, inscripties en fresco’s in de Santa Pudenziana en de catacombe van Priscilla bewaren hun herinnering. Het oudste mozaïek in de Romeinse kerken is dat van de Santa Pudenziana. Het stelt onze Heer en de apostelen voor, met achter hen Pudenziana en Praxedes, de twee dochters van Claudia en Pudens. Men neemt aan dat het mozaïek is gemaakt toen de kerk, na zwaar beschadigd te zijn geweest, in de vierde eeuw werd herbouwd, om eeuwen later opgenomen te worden in een groter kerkgebouw. De Santa Pudenziana is de enige kerk in Rome, waarvan we met zekerheid kunnen zeggen dat er vanaf de tijd van Paulus en op dezelfde plek voortdurend gebedsdiensten zijn gehouden. Bijna even oud is de kerk opgedragen aan Praxedis en men vermoedt dat de lichamen van beide zusters hier rusten in sarcofagen, die in de negende eeuw zijn overgebracht uit de catacombe van Priscilla. In deze kerk is een absismozaiek te zien waarop de beide zusters zijn afgebeeld. De antieke bron in het schip van de kerk zou uit het huis van Pudens zijn overgebleven. Het is een bekend geschiedenisfeit dat Rome in de negende eeuw door een aardbeving werd getroffen. Fantastische verhalen doen de ronde met betrekking tot de namen van vele latere heiligen, maar het is treffend, dat deze martelaren uit de eerste eeuw in herinnering zijn gebleven door verhalen die niet zijn opgesmukt en ons waarachtig in de oren klinken. Meer nog; geschreven getuigenissen van een overtuigende oudheid brengen hun daden tot leven. Tussen de documenten die kardinaal Baronius, bibliothecaris van het Vaticaan in de 16e eeuw, ontdekte was een manuscript getiteld: ‘De handelingen van Pastor en Timotheüs’. Baronius beschouwde het document – het geschrift van Hermas, beter bekend als Pastor, naar de titel van zijn werk ‘De Schaapherder’ – als authentiek en zijn eerlijkheid was spreekwoordelijk. In dit manuscript vertelt Pastor een verhaal over de Pudens-familie en schrijft als ooggetuige. Ook dit klinkt geloofwaardig en klopt met wat wij weten uit andere bronnen. De periode die wordt beschreven is na de dood van Claudia, toen de kerk te lijden had onder de hevigste vervolging. Dr.H.G.M.Spence Jones, een voormalige deken van Gloucester, maakte een vertaling, die wij hier in delen weergeven.¹ 



“Pudens ging naar zijn Verlosser - zijn dochters, gesterkt door loutering en bekend met de Goddelijke Wet, achterlatend. Zij verkochten hun bezittingen, verdeelden de opbrengst onder de armen en volhardden moedig in de liefde van Christus.....Zij wilden graag in hun huis een doopkapel inrichten. Vele heidenen kwamen bij hen om het geloof te vinden en gedoopt te worden”. Hier wordt ons verteld over het bouwen van de doopkapel in hun huis, waarin ‘op het Paasfeest zesennegentig mensen werden gedoopt’. Voortaan werden er diensten gehouden in hun huis ‘waar dag en nacht de lofzangen weerklonken’. Dan volgt het verhaal over hun martelaarschap: “Toen ging Pudenziana naar God. Haar zuster (Praxedes) en ik (Pastor) wikkelden haar in geurige lakens en hielden haar verborgen in de kapel. Na achtentwintig dagen brachten we haar naar de begraafplaats van Priscilla en legden haar bij haar vader Pudens”. In dit eenvoudige relaas kunnen wij tussen de regels door iets lezen over het lijden en de angst. Pastor vertelt ons niet onder welke omstandigheden zij de marteldood vond, maar kennelijk redden zij haar lichaam en hielden het verborgen om het een christelijke begrafenis te geven. Novatus schijnt kort na zijn oudere zuster gestorven te zijn en Pastor vertelt ons dat hij zijn bezittingen aan Praxedes naliet, die een kerk bouwde boven de baden bij het familiehuis. Misschien had zij het grote baptisterium in gedachten dat ze zo graag wilde hebben. Dan volgt het tragische einde van de familie door de grimmige vervolging twee jaar later: “De gezegende Praxedes haalde ´s nachts hun lichamen op en begroef ze in de catacombe van Priscilla ..... 

Toen verlangde de door verdriet totaal uitgeputte dienstmaagd van de Heer te mogen sterven. Haar tranen en gebeden reikten tot in de hemel en vierenvijftig dagen na het lijden van haar broeders en vrienden, ging ook zij naar God. En ik Pastor, de priester, heb haar lichaam begraven bij dat van haar vader Pudens”. 

Ook nu moeten we weer tussen de regels door lezen, maar dat is niet zo moeilijk. Het martelaarschap van haar andere broer, Timotheüs, staat in het Romeinse Martyrologium beschreven op dezelfde dag als die van Novatus. Het is duidelijk dat Pastor ons niet al te veel wil vertellen over de wrede details, maar de volgende verklaring spreekt boekdelen over hun strijd: 



“De bijeenkomsten in de kerk van Praxedis waren keizer Antoninus ter ore gekomen en vele christenen werden gegrepen”. Deze fragmenten vormen een deel van de appendix, geschreven door Hermas Pastor bij de ‘Handelingen van Pastor en Timotheüs’, die bestaat uit de correspondentie tussen Pastor in Rome en Timotheüs in Brittannië. Het Romeinse Martyrologium verwijst naar Timotheüs als zendeling voor Brittannië; en vertelt óók dat hij vandaar terugkeerde naar Rome en het martelaarschap deelde met een medezendeling genaamd Marcus en met Novatus, zijn broeder. Dat Timotheüs zijn moeders geboorteland wilde bezoeken is niet te verwonderen. 

Of zijn metgezel Marcus de schrijver is van het evangelie is onduidelijk, hoewel de Jezuïet P.J.Chandlery² verwijst naar Marcus, als zou hij zijn evangelie hebben geschreven in het huis van Pudens. 

De feiten betreffende de familie Pudens staan vast en worden niet ontkend door pauselijke autoriteiten, maar er is een duidelijke tegenzin merkbaar om ze algemeen bekend te maken; en het is een ongelukkige omstandigheid dat het Britse (laat staan het Nederlandse-) volk er volkomen onkundig van is. In deze zaak is de kerk wel het meest te laken, omdat zij haar erfenis verwaarloost. Men zou het de kinderen van Claudia niet kwalijk genomen hebben als zij de ellende die zij in Rome moesten ondergaan waren ontvlucht en naar Brittannië waren teruggekeerd. Tot de tijd van keizer Diocletianus was daar weinig of geen vervolging. Dat zij ervoor kozen te blijven waar het gevaar het grootst was, om hun christenvrienden in Rome bij te staan, spreekt boekdelen over hun moed en toewijding. 



¹ The Earley Christians in Rome (1910) 

² Pilgrim Walks in Rome 


www.vergadering.nu