Kerkgeschiedenis
Interessante episoden uit de vroege kerkgeschiedenis

Menu

Evangelisch-Gereformeerd

De Opwekking komt eraan

NBV recensies

Waar was God?

Abortus - Euthanasie

Kerkgeschiedenis
  
De vroege kerk - deel 1
   De vroege kerk - deel 2
   De vroege kerk - deel 3
   De vroege kerk - deel 4
   De vroege kerk - deel 5
   De vroege kerk - deel 6
   De vroege kerk - deel 7
   De vroege kerk - deel 8
   De vroege kerk - deel 9
   Rachab
   Jozef van Arimathea en Jezus
   De leeuw/Heraldiek
   Bonifatius
  
Friezen, Angelen
   Waarom Brits-Israël-visie?
  
Joden in verstrooiing

Satan

 


Uit: Een nieuw geluid - Tijdschrift over Nederlands-Israël - maart 2004

"DE VROEGE KERK" - deel 6

Gladys Taylor

De oosterse kerk

Nu Paulus druk bezig was de kerk in Rome gestalte te geven en de elkaar opvolgende keizers steeds strengere verordeningen uitvaardigden om het nieuwe geloof de kop in te drukken, wat gebeurde er verder naar het oosten, dichterbij de bakermat van het christendom? De meeste van de vroeg-christelijke kerkvaders waren leiders van de oostelijke kerken en hun omvangrijke werken zijn in het algemeen instructies voor die kerken. De apostel Johannes schijnt zijn hele leven besteed te hebben aan het evangeliseren van de kerken in en rondom Klein-Azië en er bestaan geen aanwijzingen, dat hij ooit verder naar het westen is gereisd dan Griekenland. Dat Johann         es woonde in Efeze, de grootste stad van Klein-Azië, lijkt niet aan twijfel onderhevig te zijn. Irenaeüs vertelt ons tenminste, dat hij zijn evangelie daar schreef en dat hij er stierf aan het eind van de eerste eeuw, ofschoon de juiste datum niet bekend is. Na het martelaarschap van zijn broer Jacobus schijnt Johannes alleen gewerkt te hebben, hoewel zijn leerlingen behoorden tot de meest eerbiedwaardige van de vroege kerkvaders. Polycarpus werd door Johannes aangesteld als bisschop van Smyrna. Zijn brief aan de Filippenzen bestaat nog steeds en zijn eigen leerling Irenaeüs werd hoog geacht, omdat hij, door Polycarpus, het onderwijs van Johannes en de andere apostelen had ontvangen. Ignatius, bisschop van Antiochië, was eveneens een leerling van Johannes. Ignatius gaf er de voorkeur aan naar de redevoeringen van Johannes te luisteren, in plaats van de toen beschikbare geschriften te lezen. Wat hij zelf schreef werd zo populair en veel gevraagd, dat ongeveer twee eeuwen later een aantal vervalste brieven van Ignatius, die het werk bleken te zijn van voorstanders van de Roomse kerk, de ronde begonnen te doen.

In alle debatten tussen de vroege kerken, werden die van Gallië en Brittannië door Rome gezien als een voortvloeisel uit de oosterse kerk, die de leringen van Johannes volgde. De Keltische kerk volgde de oosterse gewoonte het paasfeest zo dicht mogelijk bij de datum van het Pascha te vieren en weigerde zich aan te passen aan de door de paus verordineerde datum. De eerbiedwaardige Bede, een overtuigd rooms-katholiek, beschrijft dit debat in detail. Hoewel we spreken over de zevende eeuw, het was nog steeds een heet hangijzer! Hij citeert paus Honorius in een brief tegen ‘ketterijen’: “In hun onwetendheid weigeren zij ons paasfeest te vieren op de dag dat Christus werd geofferd, terwijl zij zeggen, dat het tegelijk met het Hebreeuwse Pascha zou moeten worden gevierd, op de veertiende dag van de nieuwe maan”. Men behoeft zich niet af te vragen hoe de Keltische kerkgeleerden reageerden toen hun nauwkeurige tijdsbepaling werd bestempeld als onkunde. De heiligen van de tweede eeuw die we hebben aangeduid als volgelingen van de apostel Johannes, waren verwikkeld in een discussie – beschreven door Diana Leatham – die in hun dagen plaatsvond toen Rome zich begon te laten gelden, hoewel nog niet zo sterk als nu: “In de eerste helft van de tweede eeuw zien wij hoe Johannes’ leerling Polycarpus, bisschop van Smyrna, de vraag omtrent de juiste datum van het Paasfeest gaat bespreken met Anicetus, de bisschop van Rome. ‘Ik houd mij’, zo stelt hij, ‘aan de gebruiken zoals die in Asia werden gevolgd toen ik bij de apostel Johannes was’. Omdat er na de dood van Petrus weinig te merken was van een oppergezag zoals hij dat had ingesteld in de vroege kerk, aangezien alle bisschoppen als gelijkwaardig beschouwd werden –  met de mogelijke uitzondering van de ‘bisschop der bisschoppen’ Jacobus te Jeruzalem – stelden Rome en Smyrna vast, dat ze van mening verschilden; en als bewijs van zijn respect voor zijn collega’s in het oosten, nodigde Anicetus Polycarpus uit om de eucharistie in zijn kerk te komen vieren”.1)   

Aan het eind van de tweede eeuw werd de kerk van Rome steeds machtiger en overheersender, zodat Irenaeüs kennelijk onder druk  heeft gestaan toen hij probeerde een eerlijk beeld te geven aan de Gallische kerk. Diana Leatham beschrijft zijn tweestrijd als volgt: “In de tweede helft van de tweede eeuw kwam Irenaeüs, leerling van Polycarpus, als zendeling van Asia naar het Keltische Gallië en nam de oosterse gebruiken met zich mee. Victor, bisschop van een steeds machtiger geworden kerk van Rome, achtte het noodzakelijk de oosterse kerk in de ban te doen vanwege hun trouw aan Johannes’ joodse paasviering. Maar Irenaeüs, hoewel hij persoonlijk meer voelde voor de westerse manier van berekenen, ging naar Rome, verdedigde de zaak en de ban werd opgeheven.2) En zo ging de strijd voort, niet omdat de oosterse kerk probeerde haar gewoonten aan anderen op te dringen, maar omdat de roomse kerk anderen de vrijheid van geweten weigerde toe te staan.

De oudheid van de Ierse en Schotse kerken staat zonder meer vast. De Schotse kerk maakt aanspraak op een apostolisch fundament, wat de oosterse tradities in deze tak van de Keltische kerk zou kunnen verklaren. In een oud Schots verhaal getiteld: ‘History of Paganism in Caledonië’3) vinden wij de passage: “Tijdens de regering van Domitianus 4) bezochten discipelen van de apostel Johannes Caledonië en predikten aldaar het evangelie”. Welke discipelen dat waren wordt niet precies beschreven, maar de banden tussen het oosten en het uiterste westen waren vele. De apostelen en hun vrienden waren onverschrokken reizigers en hun tochten waren niet onoverkomelijk moeilijk. Als wij geloof kunnen hechten aan het verhaal dat Thomas naar India ging – zie ‘Handelingen van Thomas’ – of dat Thomas en Thaddeüs (ook bekend als ‘Judas, niet Iskariot’) naar Ethiopië gingen – en er reden is om aan te nemen dat Thomas, wiens bijnaam Didymus tweeling betekent, de tweelingbroer van Thaddeüs was – kunnen wij ook geloof hechten aan de verhalen over de reizen van zekere apostelen naar het westen. Over Andreas vinden we weinig in de geschriften van de vroege kerkvaders, behalve dat hij predikte in Scythia, wat in het zuiden van Rusland zou liggen. Is het ontbreken van zijn naam in de kronieken een aanwijzing voor zijn lichamelijke afwezigheid? In Dr.Skene’s aanhaling uit een brief aan de paus vinden we deze woorden: “Jezus Christus bracht de natie van de Schotten, gevestigd aan de grenzen van de wereld, bijna als eerste tot Zijn Allerheiligst geloof. Het was Zijn wens om hen in het geloof te bevestigen door niemand anders dan Zijn eerste apostel Andreas en het volk wenste hem voor altijd tot beschermer te hebben”. Maar een nog merkwaardiger getuigenis vinden we in de vorm van een zeer sterke locale traditie dat ‘de drie wijzen’ naar Sutherland 6) kwamen. Omdat dit ook in de Koptische literatuur wordt beschreven, moeten we het niet direct afwijzen. Als we het vreemd vinden dat een zover afgelegen streek als Schotland zoveel vroege zendelingen zou hebben aangetrokken, moeten wij ook het aantal Ierse heiligen, die de zee naar Schotland overstaken in gedachten houden en het bloeiende centrum voor de zending dat later door de Noormannen op Orkney werd gevestigd.

Het is inderdaad hoog tijd dat wij ons ongeloof ten opzichte van de activiteiten van de vroege kerk laten varen. Een gevaarlijke situatie heeft de zendelingen nooit afgeschrikt, zoals we wel weten. Wij hebben al verteld over het feit dat de kinderen van Claudia ervoor kozen in Rome te blijven waar het gevaar het grootst was. Ditzelfde geldt voor de broeders van de Heer, die zeer geacht werden in de oosterse kerk, niet alleen vanwege hun relatie met Jezus Christus, maar om hun eigen trouwe en onverschrokken karaktereigenschappen. Zij stonden bekend als de ‘desposynoi’, een Grieks woord dat ‘de erfgenamen’ betekent. Dat zou erop kunnen wijzen, dat zij automatisch de meest vooraanstaande positie zouden erven als verwanten van de Heer, of het kon een manier zijn om hen aan te duiden als erfgenamen van het Davidische Huis.7) De meest vooraanstaande onder degenen die door de vroege kerkvaders werden genoemd waren Jacobus, Josias en Judas. Wij weten iets van Jacobus en Judas door hun brieven. Beiden stonden bekend vanwege een rechtschapen en eerlijke handelwijze en we kunnen begrijpen waarom Jacobus ‘de rechtvaardige’ werd genoemd. Hij werd aangesteld als eerste bisschop van Jeruzalem en bleef daar, onwrikbaar zijn kudde leidend en beschermend, ondanks de bittere vervolging door de Joodse autoriteiten en de belegering van Titus, totdat hij in 69 vóór het einde van het beleg door zijn vijanden werd gegrepen en van een van de torens van de tempel op de binnenplaats te pletter werd gegooid. Velen hebben dit martelaarschap beschouwd als de laatste actie van het huis van Annas, de hogepriester, dat weinig later door een woedende  menigte werd uitgemoord.

De verschijning van Jezus aan zijn broeder Jacobus wordt beschreven in het ‘Evangelie van de Nazarener’. Ofschoon dit evangelie verloren is gegaan, was het bestaan ervan eertijds bekend vanwege een aantal citaten dat gebruikt werd door de christelijke kerkvaders. Hiëronymus 8) schrijft dit evangelie toe aan Mattheüs en haalt daaruit het volgende voorval aan: “Toen de Heer nu de doek aan de dienaar van de priester had gegeven, ging Hij naar Jacobus en verscheen aan hem. Want Jacobus had een eed gezworen, dat hij geen brood zou eten vanaf het uur waarin hij de beker van de Heer had gedronken, totdat hij Hem zou zien, opgestaan uit hen die slapen. Een weinig later zegt de Heer: Breng mij een tafel en brood. Onmiddellijk wordt het gebracht, Hij nam brood, zegende en brak het, gaf het aan Jacobus, de Rechtvaardige, en sprak tot hem: Mijn broeder, eet uw brood, want de Zoon des mensen is opgestaan uit hen die slapen” (I Cor.15:7) 10)

Het dogma, dat de broers van Jezus geen kinderen konden zijn van Maria en Jozef, na de geboorte van Jezus, is een leerstelling die veel later is ontstaan, maar die door veel christenen wordt onderschreven. Wij zouden er echter op willen wijzen, dat de positie van de broeders van Jezus die van bloedverwantschap is; als zij niet de kinderen van Maria zouden zijn, dan toch van Maria’s zuster. Dit zou een van de theorieën zijn. De commentaren uit de eerste eeuw laten doorschemeren, dat er een familiegelijkenis was. In zijn tweede brief aan Johannes verzoekt Ignatius om een introductie bij Jacobus, de Rechtvaardige, ‘die naar men zegt zeer veel lijkt op Christus Jezus, zowel in uiterlijk als in gedrag en levenswandel’. Deze brief mag dan niet de oorspronkelijke brief van Ignatius van Antiochië zijn, maar hij is zeker erg oud en mogelijk gebaseerd op een wijd verbreide traditie. Justinus de Martelaar 11) verwijst naar ‘Simon, zoon van Kleopas’ 12), neef van Jezus, als de opvolger van Jacobus. Hij stierf de marteldood door foltering en kruisiging. Justinus vertelt ons dat de leiding van de gemeente in Jeruzalem na Simon door de familie van Jezus werd beëindigd en dat andere Joodse christenen hem in dat ambt opvolgden. Hegesippus, een schrijver uit de tweede eeuw, wiens werk verloren ging, hoewel vele fragmenten zijn bewaard gebleven als citaten, zegt: “Er zijn er die de leiding van de hele gemeente tot getuige nemen, zelfs de verwanten van de Heer”. Eusebius, die uit Hegesippus citeert, vertelt ons ook dat tijdens de vervolging van Domitianus twee kleinzoons van Judas13), Jakobus en Zokher, ondervraagd werden door de keizer, die hen met minachting behandelde toen hij hoorde dat zij niet vermogend waren. Of iemand van de familie de voortdurende vervolgingen overleefde is niet bekend, maar wel dat zij tijdens hun leven standvastig bleven in het geloof. Eusebius haalt Hegesippus ook aan met betrekking tot de Corinthische kerk van de tweede eeuw. Deze kerk – de intellectuele kerk, wier debatten en verschillen van mening tijdens de vormingsjaren dikwijls aanleiding gaven tot vermaningen in Paulus’ brieven – had zich ontwikkeld tot een hechte broederschap toen Hegesippus op bezoek kwam.

Corinthe was een toonaangevende stad in het heidense Griekenland. Het is niet verwonderlijk dat vragen over leerstellingen en christelijk gedrag juist daar zeer ernstig werden genomen.

Ook de apostelen hadden reden de speciale situaties te bespreken, die niet zouden ontstaan tussen Joden, die immers bekend waren met de geschriften in het Oude Testament. Toch was de vooruitgang in kennis van en inzicht in het geloof van de zogenaamde kerk uit de heidenen zodanig, dat Hegesippus in staat was zijn bezoek aan hen als volgt te beschrijven: “De Corinthische kerk is trouw gebleven aan het ware geloof tot Primus, nu bisschop van Corinthe. Ik sprak met hem op mijn reis naar Rome en verbleef vele dagen bij de Corinthiërs, waardoor wij te zamen werden verkwikt met de ware leer”. Is het alleen maar een samenloop van omstandigheden dat de Griekse kerken de geleerden voortbrachten, wier kennis van het woord van God ongeëvenaard was en dat de Keltische kerken eenzelfde reputatie genoten?

De opleidingscentra van Glastonbury, Candida Casa, Iona, Bangor en Clonmacnoise, bekend in heel Europa, bewijzen dit. De meeste leraren van de kerk van Rome kwamen in de eerste eeuwen ook uit Griekenland. Zij bestudeerden de hele Bijbel, zoals Hegesippus vervolgt met woorden die ons sterk aanspreken: “Elke stad wordt beheerst door wat de Wet, de Profeten en de Heer voorschrijven”. Misschien is dit een aanwijzing waarom de Griekse taal werd gebruikt voor het Nieuwe Testament.

Niet alleen is het Grieks een beeldrijke en heldere taal, waarin men de fijne nuances van de leer duidelijk uiteen kan zetten; het werd ook gebruikt door alle Keltische volken.

Kopieën van de Septuagintavertaling van het Oude Testament waren kennelijk ook voorhanden, want die werden vrij gebruikt door de vroege kerkvaders en soms door de apostelen.

Clemens Romanus, zelf een Griek, en net als Paulus verontrust door de verhitte discussies die in Corinthe plaatsvonden, schreef ook twee brieven aan de Corinthiërs waarin hij hen in een complimenteuze geest aansprak: “Want wie is ooit bij u geweest en heeft niet de vastheid van uw geloof ervaren, zijn vruchtbaarheid in alle goede werken gezien  en bewonderde niet de kracht en gematigdheid van uw geloof in Christus; en de grootheid van uw gastvrijheid  uitgedragen; en u gelukkig geprezen in uw volkomen en zekere kennis van het evangelie? Want gij deed alles zonder aanzien des persoons en wandelde volgens de wetten van God; u onderwerpend aan hen die over u gesteld waren en de ouderen onder u de eer gevend die hen toekomt”. En verderop zegt hij: “U kent, geliefden, u kent de Heilige Schrift zeer goed; en u hebt grondig de Godsspraken onderzocht” 14) .

Intussen werkte Mattheüs onder de Aramees sprekende bevolking van Palestina en Syrië en zijn ‘Evangelie volgens de Hebreeën’ werd, samen met andere daarop gebaseerde Syrische werken, verspreid onder de volken zover als Edessa in Mesopotamië en verder noordwaarts tot in Rusland. Een bijzonder Aramees geschrift van Addai (Thaddeüs) werd tot laat in de achtste eeuw nog steeds gebruikt zover noordelijk als St.Petersburg.

Waarheen het maar mogelijk was reisden de discipelen van de Heer om zijn evangelie uit te dragen en zij lieten zich nooit ontmoedigen door de vervolgingen waaraan ze blootstonden.


www.vergadering.nu