www.vergadering.nu De Leermap www.vergadering.nu

Bode - juni 2004

Schisma’s over Gods dienstknechten 

Willem J. Ouweneel 

Helaas zijn er heel wat schisma’s geweest door Gods dienstknechten, maar in dit artikel spreken we van schisma’s over hen. Het is namelijk ontstellend hoe gemakkelijk mensen een oordeel vellen over dienstknechten (incl. -maagden!) van de Heer. Soms hebben ze ernstige bezwaren tegen hun bediening, terwijl ze de aard en betekenis van die bediening nauwelijks kunnen overzien; soms vellen ze zelfs een vonnis over de bedoeling en motieven van de dienstknecht, die ze helemaal niet kunnen kennen. Natuurlijk roepen dienstknechten soms terechte kritiek over zich af. Dat gold natuurlijk niet voor de Here Jezus, maar al zijn dienstknechten, inclusief de apostelen, moesten en moeten wel eens worden terechtgewezen. In dat geval kun je de critici geen verwijten maken – hoewel die wel de verantwoordelijkheid hebben hun kritiek op geestelijke wijze te geven. 

Als de kritiek echter niet terecht is, richt zij grote schade aan, al wordt zij nog zo vriendelijk gegeven. Weinigen lijken zich te realiseren hoe zij zich met onterechte kritiek bezondigen. De Here Jezus heeft gezegd: ‘Oordeelt niet, opdat u niet wordt geoordeeld; want met het oordeel waarmee u oordeelt, zult u worden geoordeeld, en met de maat waarmee u meet, zal u worden gemeten’ (Mt7:1v.). En speciaal van zijn dienstknechten: ‘wie ontvangt wie Ik ook zend, ontvangt Mij; en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem die Mij heeft gezonden’ (Jh13:20). ‘Zoals U Mij in de wereld hebt gezonden, heb ook Ik hen in de wereld gezonden’ (17:18). ‘Zoals de Vader Mij heeft gezonden, zend ook Ik u’ (20:21). Dat is een sterk woord: zijn dienstknechten zijn door Hem gezonden precies zoals Hijzelf door de Vader is gezonden! In Lk10:16 klinkt het nog sterkerk: ‘Wie u [de zeventig discipelen] hoort, hoort Mij; en wie u verwerpt, verwerpt Mij; en wie Mij verwerpt, verwerpt Hem die Mij heeft gezonden.’ Wie een dienstknecht van de Heer verwerpt, verwerpt Hemzelf. 

Aan de ene kant moet elke dienstknecht zich diep bewust zijn van het woord van de Heer: ‘Wee wanneer alle mensen goed van u spreken; want op dezelfde wijze deden hun vaderen met de valse profeten’ (Lk6:26). Als een dienstknecht alleen maar loftuitingen te horen krijgt, moet hij zich ernstig afvragen of hij wel in de weg van de Heer is. Een echt werk van de Heer zal altijd kritiek oproepen, niet alleen van de kant van ongelovigen, maar ook van ongeestelijke gelovigen. Dat moet de dienstknecht altijd bedenken, dan kan hij er ook mee leven leven: ‘Een slaaf is niet groter dan zijn heer. Als zij Mij hebben vervolgd, zullen zij ook u vervolgen’ (Jh15:20). Maar dat is zíjn kant van het verhaal. En die doet niets af aan de verantwoordelijkheid van de critici, die als zij de diensknecht oordelen, daarmee oordeel over zichzelf afroepen. 

Zolang er ongelovigen én ongeestelijke christenen zijn, zal elk werk van de Heer altijd verdeeldheid oproepen. De Heer heeft dat allereerst van zijn eigen bediening gezegd: ‘Denkt u dat Ik gekomen ben om vrede te geven op de aarde? Nee, zeg Ik u, maar veeleer verdeeldheid’ (Lk12:51). Dat was op zichzelf niet zijn opzet; nee, het was eenvoudig een ongewenst neveneffect van zijn bediening. Het was het gevolg van het feit dat een echt werk van God altijd een splitsing teweegbrengt tussen geestelijke gelovigen enerzijds en ongeestelijke gelovigen plus ongelovigen anderzijds. 

Onkunde 
In Jh komt drie keer het woord ‘verdeeldheid’ voor (een ander woord dan in Lk12:51), en wel het woord schisma, een scheiding der geesten. De eerste keer is dat in Jh7:40-43, maar ik citeer ook vs12: ‘En er was veel gemompel over Hem onder de menigten. Sommigen zeiden: “Hij is goed”; maar anderen zeiden: “Nee, maar Hij misleidt de menigte.” (...) Sommigen (...) zeiden: “Deze is waarlijk de profeet”. Anderen zeiden: “Deze is de Christus”. Weer anderen zeiden: “Komt de Christus dan soms uit Galilea? Zegt de Schrift niet dat de Christus komt uit het geslacht van David en van het dorp Bethlehem, waar David was?” Er ontstond dan verdeeldheid (schisma) onder de menigte om Hem.’ 

Degenen die positief tegenover de Heer stonden, meenden dat Hij ‘goed’ was, ja, dat Hij de Profeet van Dt18:18 was, of zelfs dat Hij de Messias was. Maar de negatievelingen noemden Hem een verleider (vgl. de overpriesters en farizeeën in Mt27:63) en wezen Hem af met een verkeerd beroep op de Schrift (Mi5:1; Mt2:5v.). Op zichzelf hadden zij er gelijk in dat de Messias uit Bethlehem moest komen, maar ze wisten niet dat Jezus ook inderdaad in Bethlehem geboren was. Ze oordeelden dus over een dienstknecht zonder voldoende kennis van zaken. Dit was een schuldige onkunde. Dat een mens onkundig is, kan hij niet altijd helpen. Maar laat hij zich dan in ieder geval geen oordeel aanmatigen zolang hij de feiten niet voldoende kent! 

Merkwaardig dat kritiek alle kanten kan uitgaan; zo vinden we nota bene in hetzelfde hoofdstuk deze vraag: ‘... Zouden de oversten soms waarlijk hebben erkend dat Deze de Christus is? Maar van Deze weten wij vanwaar Hij is; maar wanneer de Christus komt, weet niemand vanwaar Hij is’ (7:26v.). Dat is precies het omgekeerde als het verwijt van de farizeeën, want die zeiden als het ware: van Deze weten wij niet vanwaar Hij is, maar wanneer de Christus komt, weten wij vanwaar Hij is, en wel van Bethlehem... 

Onbillijkheid 
De tweede keer dat schisma in Jh wordt genoemd, is in 9:16: ‘Sommigen dan van de farizeeën zeiden: “Deze mens is niet van God, want Hij houdt de sabbat niet”. Maar anderen zeiden: “Hoe kan een zondig mens zulke tekenen doen?” En er was verdeeldheid (schisma) onder hen.’ 

Ook hier staan er twee groepen tegenover elkaar. De eerste groep personen is tegen Jezus omdat Deze niet aan hun sabbatsopvatting voldoet. Dat heb ik vaak meegemaakt: een dienstknecht wordt afgewezen simpelweg omdat hij niet voldoet aan een bepaald punt in de leer van de critici. Hij heeft niet de juiste opvatting over de doop, of over de profetieën, of over de Geestesgaven, of over de inrichting van de gemeente, en dat is voldoende om heel zijn bediening te verwerpen. Ten eerste is dat onbillijk: kan iemand geen dienstknecht van de Heer zijn – misschien in Diens ogen wel veel groter dan wij – terwijl hij het op één specifiek punt verkeerd ziet? Maar ten tweede: is het wel zo zeker dat wijzelf het op dat bepaalde punt goed zien? Als die ander zo’n gezegende bediening heeft, is het dan niet beter ons eigen standpunt nog eens tegen het licht van de Schrift te houden in plaats van de dienstknecht te veroordelen? 

De tweede groep legt een heel ander criterium aan: Kunnen we deze Persoon wel afwijzen als Hij zulke grote tekenen doet? Eenzelfde vraag horen we in Jh7:31: ‘Zal de Christus, wanneer Hij komt, soms meer tekenen doen dan Deze gedaan heeft?’ Ook vandaag de dag antwoordt de eerste groep op zulke terechte vragen onmiddellijk met de bewering: ... Maar de duivel kan ook tekenen doen; zie 2Th2:9! Op deze uitvlucht vinden we een mooi antwoord in de derde passage waar het woord schisma voorkomt: ‘Er ontstond opnieuw verdeeldheid (schisma) onder de Joden om deze woorden. En velen van hen zeiden: “Hij heeft een demon en spreekt wartaal; waarom luistert u naar Hem?” Anderen zeiden: “Dit zijn geen woorden van een bezetene; kan een demon soms ogen van blinden openen?”’ (10:19-21). 
Het eerste wat we hier leren is: Klopt het wel dat de duivel dezelfde tekenen kan verrichten die de Heer deed en sommige dienstknechten van de Heer ook vandaag nog doen? Wie weet er een voorbeeld dat de duivel een blindgeborene heeft genezen!? Sterker nog: ‘Van eeuwigheid af is het niet gehoord, dat iemand de ogen van een blindgeborene heeft geopend. Als Deze niet van God was, zou Hij helemaal niets kunnen doen’ (9:32v.). 

Zo is het ook vandaag. Ik hoorde persoonlijk van een dienstknecht van de Heer dat hij het volgende meemaakte. Hij predikte in een stadion in Guatemala, toen iemand met polio woedend het podium opkwam en mijn vriend uitdaagde: ‘Als die God van jou werkelijk kon genezen, laat Hij mij dan ook maar eens genezen; maar die God van jou kan niks!’ De prediker bad snel tot de Heer en Die zei hem wat Hij moest doen. Hij vroeg of er een blindgeborene in het stadion was. Inderdaad kwam die naar voren, en op de handoplegging van mijn vriend genas deze man onmiddellijk. Het stadion juichte van vreugde en maakte de Heer groot, de genezen man het luidst van allemaal. Daarop zei de prediker tegen de man met polio: ‘Je ziet dat je gelogen hebt: God kan wél genezen!’ De man droop tandenknarsend af. Het hele stadion had gezien dat God nog steeds geneest én dat niemand Hem ongestraft kan verzoeken. 

Sommigen vinden dat maar vreemd. Ze vinden dat die man met polio dan ook maar genezen had moeten worden – waarbij ze vergeten dat die man helemaal geen geloof had, integendeel, hij lasterde God. De Here Jezus kreeg een dergelijk verwijt: ‘De Joden dan zeiden: “Zie, hoe lief Hij hem [= Lazarus] had”. Maar sommigen van hen zeiden: “Kon Hij die de ogen van de blinde opende, niet maken dat ook deze niet stierf?”’ (Jh9:36v.). Hier mengt men zich in de bediening van de Heer om Hem voor te schrijven wat Hij zou moeten doen: als Hij de blindgeborene kon genezen, had Hij er ook maar voor moeten zorgen dat Lazarus niet stierf. Het is een combinatie van domheid en hoogmoed. We komen dat nog altijd tegen: de dienstknecht wordt veroordeeld omdat A wel, maar B niet wordt genezen; voor C wordt wel voorbede gedaan, maar voor D niet. Zonder zich af te vragen wat de diepere redenen of oorzaken zouden kunnen zijn, heeft men vlot zijn oordeel klaar. 

Andere verwijten 
Het tweede wat we in Jh10:19-21 leren, is hoe gemakkelijk mensen iemand demonie verwijten. Als een dienstknecht niet in hun vastgeroeste voorstelling past, weten ze niets anders te bedenken dan dat hij door demonische krachten wordt beheerst. Zo zeiden de farizeeën van de Heer: ‘Deze drijft de demonen alleen maar uit door Beëlzebul, de overste van de demonen’ (Mt12:24). Daarop toonde de Heer aan hoe dwaas zo’n verwijt is. Als men niet meer weet hoe men zich van een dienstknecht kan ontdoen, kan men hem altijd nog voor de voeten werpen dat hij met demonische krachten werkt. Al zijn de tekenen die de dienstknecht verricht nog zo overtuigend, en al is zijn prediking nog zo zuiver, men kan altijd tegenwerpen: ‘Ja, maar de duivel is uiterst listig...’ Dat mag op zichzelf zo zijn (2Ko2:10v.; 11:3; Ef6:11; 1Pt5:8; Op12:9; 20:3,8), maar het zou toch te gek zijn als geestelijke gelovigen niet wisten te onderscheiden tussen het werk van God en het werk van de duivel... 

Een andere reden waarom dienstknechten vaak afgewezen worden, is dat de critici hun prediking te ‘radicaal’ vinden. Waarom moeten die predikers toch zoveel mensen voor het hoofd stoten? Dat is toch niet ‘geestelijk’!? Immers, ‘een zacht antwoord keert de grimmigheid af, maar een krenkend woord wekt de toorn op’ (Sp15:1). Zo is er voor alles een bijbeltekst te vinden. Nu kán hardheid natuurlijk best ongeestelijk zijn; maar een dienstknecht is niet ongeestelijk simpelweg omdat hij hard is! De Heer kreeg precies hetzelfde verwijt te horen: ‘Velen dan van zijn discipelen die dit hadden gehoord, zeiden: “Dit woord is hard, wie kan het aanhoren?” (...) Van toen af trokken velen van zijn discipelen zich terug en wandelden niet meer met Hem’ (Jh6:60,66). De geschiedenis van Israël en de Kerk is vol radicale predikers, die van God gezonden waren, maar door het merendeel van de toehoorders niet werden geaccepteerd omdat zij zeiden: ‘Dit woord is hard’. 

Er valt nog een andere reden te noemen waarom christenen zich soms graag gemakkelijk van een dienstknecht willen afmaken: zijn prediking is ‘onpopulair’, vooral bij de leiders, en niet veel mensen zijn bereid de prijs te betalen als zij de zijde kiezen van een dienstknecht die bij de aanvaarde leiders niet goed ligt. Ook dat overkwam de Heer: ‘... Toch geloofden ook zelfs velen van de oversten in Hem; maar om de farizeeën beleden zij Hem niet, opdat zij niet uit de synagoge werden gebannen; want zij hadden de eer van de mensen meer lief dan de eer van God’ (12:42v.). 

Slot 
Naarmate de opwekking waar velen om bidden, daadwerkelijk zal doorzetten, dreigen sommigen die misschien vandaag erom bidden, er straks buiten te vallen om de redenen die we behandeld hebben: 

(1) Onkunde ten aanzien van opwekkingen in het algemeen. 

(2) De voortrekkers van de opwekking passen niet binnen het theologische plaatje van de critici. 

(3) Sommige critici zullen onmiddellijk roepen dat dit niet de ware opwekking is, omdat de voortrekkers volgens hen met demonische krachten werken. 

(4) De voortrekkers handelen niet zo als de critici vinden dat ze zouden moeten handelen, of laten dingen na waarvan de critici vinden dat ze die zouden moeten doen. Met andere woorden: de opwekking verloopt niet volgens de ‘agenda’ die de critici van tevoren in hun hoofd hadden. 

(5) De prediking van de voortrekkers wordt te ‘hard’, te ‘extreem’, te ‘radicaal’ gevonden. 

(6) De voortrekkers worden afgewezen omdat men niet uit de gunst wil vallen bij leiders die vinden dát de voortrekkers moeten worden afgewezen. 

(7) De voortrekkers worden afgewezen uit jaloezie. Het is als de predikant die twintig jaar gebeden had om een opwekking in zijn gemeente. Toen die opwekking daardwerkelijk uitbrak, was hij erg boos – want het was tijdens zijn vakantie gebeurd... 

De Leermap-index


 

www.vergadering.nu