Nederlands Dagblad
23 maart 2000
Pilatus scoort alsnog een punt
door mr. H.P. Medema
Vanuit de auto had ik gebeld, en gelukkig: de boekhandel in de stad had ze alledrie voorradig.
De aankoop van 'De eeuw van mijn vader' van Geert Mak plus het CLK-actieboekje van Jaap
Zijlstra, 'De glazen schelp', was juist met een boekenbon en een paar gulden te
financieren; en het boekenweekgeschenk van Harry Mulisch, 'Het theater, de
brief en de waarheid', kreeg ik erbij cadeau.
Thuis ga ik nadenken over de eeuw van mijn vader, de twintigste eeuw. En dan door een
drieluikje kijken naar de 21e eeuw, misschien veeleer de eeuw van mijn kinderen dan die van
mij. Ik wil daar wel meer van begrijpen, want al ben ik bijna een halve eeuw oud, het is de
wereld waarin ik nu leef. Hoe ziet die wereld er uit door de ogen van Mulisch en Zijlstra? Wij
moeten dat allemaal weten, want voor onze ogen is de waarheid verdwenen; zij is tegelijk
overal en nergens.
Een boek gaat over de waarheid en over de werkelijkheid. Zelfs fictie is een afbeelding van de
dingen die echt bestaan. Een toespraak is een andere vorm van communicatie. Wij luisteren, en
vragen ons af: klopt het wat de spreker zegt? De inhoud van wat hij zegt behoort toch conform
de werkelijkheid te zijn. In het theater wordt op nog een andere manier iets overgedragen. Per
definitie geloven we niet wat de toneelspelers zeggen; ze zijn immers ingehuurd om onwaarheden
te spreken. Maar toch gaat ook toneel, voelen wij, over de waarheid. Een brief bericht ons
over feiten en werkelijkheden die in het algemeen niet binnen ons blikveld liggen, maar we
willen er graag van uitgaan dat de inhoud klopt. Oom Jan is weer uit het ziekenhuis, kijk eens
aan. En bij Bart en Josien is een baby geboren, een dochter ditmaal; we sturen een kaartje.
Maar in het boekje van Mulisch, dat de reeks Boekenweekgeschenken van de 21e eeuw opent, is
niets meer waar. En alles is waar. Mulisch' boekje is een opeenstapeling van iets dat over
iets gaat, dat vervolgens weer over iets anders gaat, wat dan weer op nog iets anders
betrekking heeft, enzovoorts.
Herinnert u zich de Droste-blikken, met die zuster die een blik Droste draagt, met daarop weer
een zuster die een blik Droste draagt, enzovoorts? Zoiets is dit ook. Rainer Werner Fassbinder
schreef een toneelstuk, 'Het vuil, de stad en de dood'. Uit protest tegen de voorgenomen
uitvoering van dit toneelstuk schreef de acteur Gerard Croiset een dreigbrief aan zichzelf en
aan zijn gezin. Deze brief en het complex van daarmee verbonden feiten zijn voor Mulisch
aanknopingspunt voor het schrijven van dit boekje.
Er is geen waarheid
In de novelle geeft hij niet de feiten weer, maar tweemaal een (begrafenis)toespraak
over de feiten, en zelfs eigenlijk over de herinterpretatie van de feiten. Ook die weergave is
niet puur en simpel, maar wordt beschreven door de bril van respectievelijk een man (Felix) en
een vrouw (Vera). En de onmogelijkheid van de vertelling zit 'm natuurlijk daarin, dat de
beide begrafenis-toespraken niet alleen qua inhoud elkaar uitsluiten, maar helemaal niet
feitelijk allebei gehouden kunnen zijn. De man houdt een toespraak op de begrafenis van zijn
vrouw, zij houdt een toespraak als hij begraven wordt. De man beweert dat hij de (vervalste)
dreigbrief geschreven heeft, de vrouw beweert dat zij hem geschreven heeft. Er zijn nog meer
complicaties, maar zo is het al ingewikkeld genoeg.
Hoe komt het dat mensen in onze tijd zich niet meer druk kunnen maken om waarheidsvragen? 'Jij
hebt jouw waarheid, ik heb de mijne. Geloof je in God? O. Dat mag. Ik geloof niet in Hem.
Geloof je in de Bijbel? Aha. Daar is niks tegen. Wát? Geloof je dat Christus de enige
Waarheid is? Waar haal je de arrogantie vandaan? Fundamentalist! Kun je mensen die een ander
geloof hebben niet wat meer respecteren?'
Mulisch drukt deze 'religie', dit 'geloof' van onze eeuw uit in het hele plot van zijn boekje.
Er is geen boek dat de waarheid bevat, geen theater waarin de werkelijkheid wordt
gerepresenteerd, geen brief waarvan de auteur en de inhoud met zekerheid vaststaat. Zeker is
alleen de dood, en zelfs die zien we in een spiegelbeeld.
Pilatus scoort twintig eeuwen later alsnog een punt. Ik zou willen dat wij allemaal begrijpen
hoe ernstig dat is. Want ook als wijzelf, als christenen, blijven vasthouden aan een absolute
waarheid, wordt het op die manier een schier onmogelijke opgave om die boodschap nog te
communiceren aan de mensen om ons heen. De taal die wordt geformuleerd in stellingen van
waar-of-onwaar, verstaan ze niet meer. De wiskundeleraar legt het zijn leerlingen zo uit: als
A niet B is, kan niet op hetzelfde moment A toch (stiekem) B zijn. Dit is fundamenteel, begin
maar niet aan wiskunde als je dit niet kunt behappen.
Hoe weten we wat de werkelijkheid is? Heel eenvoudig: omdat we op de harde randen ervan
stuiten, wat al in de jongste jeugd begint. Onze kinderen hebben alle vier op zeer jonge
leeftijd geprobeerd of het mogelijk was met een stepje, een fietsje of een speelgoedpaardje de
trap af te rijden. Het bleek te kunnen. Maar het deed gevoelig pijn, dat wel. Onderaan was een
vloer, en ook nog een muur.
Je vraagt je af hoe de Teletubbies zulke lessen leren. Niet, vermoed ik. In een zachte
teddyberenwereld kun je je nergens een buil aan vallen. Als alles waar is, is ook niets waar,
en kun je nooit meer een waarheid of een leugen uitspreken. 'Het probleem van de moderne mens
(zei Chesterton) is niet dat hij niets meer gelooft, maar dat hij alles gelooft'. Alleen:
alles is niet waar, en de miljoenen en miljarden verwonde, gefrustreerde en gedesillusioneerde
mensen met wie wij op deze planeet leven, zijn allemaal op de gruwelijk harde randen van de
werkelijkheid gestuit. En toch proberen die miljoenen en miljarden elkaar en zichzelf altijd
weer het verhaal te vertellen dat er geen God is en geen Meester, geen absolute
werkelijkheid, geen harde waarheid. Geen 'tegenover', niets waarmee je onontkoombaar kunt
worden geconfronteerd - alles is een kwestie van geloof.
Hij en hij
Verbeeld ik me dat nu, of zit die spanning ook in 'De glazen schelp' van Jaap Zijlstra? Een
novelle is natuurlijk niet de vorm om stellingen te poneren over homoseksuele vriendschap (of
over wat voor thema dan ook). Ik vond persoonlijk wel dat de verteltrant heel gevoelig is, en
mij deed het emotioneel veel: het is niet niks zo met je seksuele identiteit te moeten
worstelen.
Wat is nu waar, en wat niet? Ik bedoel niet alleen maar ethisch, in de beoordeling van
homoseksualiteit. Iets anders, dieper nog dan dat. De hoofdpersoon in het CLK-actieboekje,
Tjerk, worstelt met zijn eigen identiteit. Maar eigenlijk ook met die van zijn vriend, Marten.
Zelfs als Marten een vriendin heeft gekregen - juist op het moment waarop Tjerk hem zijn
liefde verklaart - blijven er allerlei signalen waaruit men kan opmaken dat hij
toch niet helemaal afgesloten is voor niet-heteroseksuele vriendschap. Voor Tjerk, en voor ons
die over zijn schouder meekijken, blijft Marten altijd een raadsel.
Er is over homoseksualiteit nog van alles te zeggen - en dat moet ook, het angstige zwijgen
eromheen is niet goed! -, maar dat kan zo beknopt niet. Wat ik dacht, en hier ter overweging
aanbied, is: misschien is het diepste probleem wel dat er geen 'tegenover' meer is. In een
huwelijk worden de partners gesteld tegenover het in zeker opzicht altijd ondoorgrondelijk
blijvende raadsel van het 'anders-zijn' van de ander. Je bent man, en je moet wennen aan het
leven met je vrouw, en andersom. Dat geeft niet alleen diepte, maar het confronteert ook. God
heeft de mensenwereld zo gemaakt omdat geen mens zichzelf genoeg kan zijn. Je dacht dat je
wist wat mens-zijn was, maar de helft is je nog niet aangezegd, zo blijkt als je je leven
deelt met iemand van het andere geslacht.
In een homoseksuele relatie kijk je tot op zekere hoogte weer naar je eigen evenbeeld. Als in
een spiegel. Misschien is ook de schizofrenie waar Marten aan blijkt te lijden in dit opzicht
veelzeggend, en is de tragiek in grote diepte in dit boekje weergegeven. Zo eindigt de novelle
van Zijlstra: De zee voert nieuwe schelpen aan. Ze glanzen in de zon. Ik raap een schelp met
licht- en donkerblauwe strepen op en kijk er lang naar. Mooi en breekbaar ligt hij in de
schelp van mijn hand. Zal ik hem houden of aan iemand geven? Ik leg hem terug in de zee (78,
79).
Er is geen 'iemand' meer. Marten was onbereikbaar toen hij nog leefde, en nu is hij dood. Er
is alleen nog maar de zee, ondoorgrondelijk en eindeloos. Wat is waarheid?
Henk Medema is uitgever en publicist |