'Profetisch Perspectief' ( tijdschrift van 'Christenen voor Israël' )
maart 2000
Profetische chronologie bij John Nelson Darby
Henk P. Medema
Het licht van de campus van Dallas Theological Seminary scheen door de dunne witte gordijnen
van mijn gastenkamer, zodat het de hele nacht schemerig bleef. Vanuit de boekenkast keken de
vierendertig delen van de Collected Writings van J.N. Darby mij aan. Zwijgend maar herkenbaar,
precies zoals in mijn eigen studeerkamer.
Het is dit jaar twee eeuwen geleden dat John Nelson Darby geboren werd. Hij mag beschouwd
worden als de geestelijke vader van de evangelicale toekomstvisie.
Wij kijken terug naar zijn eerste profetische geschriften, en blijken daarin te kunnen aflezen
welke belangrijke wissels er in zijn vroege denken werden omgezet.
Israël en het profetische Woord
In de periode na de Franse Revolutie nam de belangstelling voor de profetische studie van de
Bijbel sterk toe. Er waren er die dachten dat men in tijden van crisis leefde, wellicht zelfs
in de eindtijd. In sommige kringen herleefde het bewustzijn dat Gods beloften aan Israël nog
op vervulling wachtten. In 1808 of 1809 werd de London Society for Promoting Christianity
Amongst the Jews opgericht, later gesteund door mannen als William
Wilberforce en Henry Drummond. Ook in Nederland kreeg men oog voor de speciale plaats van
Israël: de namen vallen van lsaac da Costa en Abraham Capadose. Op de Britse eilanden werden
al in de jaren twintig profetische conferenties gehouden in Powerscourt en Albury, waar een
kleine maar invloedrijke groep onderzoekers zich bezig hield met het profetische woord. De
conferentie in Albury Park was opgezet door een zekere Lewis Way, die ertoe kwam doordat hij
in Devonshire een landgoed opmerkte, waarvan de legende zei dat een oude dame testamentair
verboden had de bomen om te hakken totdat de Joden waren teruggevoerd naar hun land. Een
belangrijke deelnemer aan de conferenties was Edward Irving, de briljante Schotse prediker die
later met zijn extreme geestesuitingen een voorloper van de charismatische beweging op gang
bracht.
Twaalfhonderzestig enzovoorts
Het geestelijke klimaat begunstigde de opkomst van voorspellingen van de eindtijd en de
Wederkomst, desnoods met jaartal erbij.
Al in de achttiende eeuw waren sommigen tot de gedachte gekomen dat de 1260 dagen
van het profetische Woord (Openb.11:2; 12:6); of tweeënveertig maanden (Openb.13:5),
of 'tijd, tijden en een halve tijd' (Dan.7:25; 12:7), herhaald in het boek Openbaring (Openb.12:6,14)
betrekking zouden hebben op de eeuwen van de geschiedenis sinds de val van het Romeinse Rijk.
Dat was niet zo'n vreemde gedachte, want Daniëls profetieën over de vier
wereldrijken (Dan.2,7) hadden immers voorzegd dat na het Romeinse Rijk het
Koninkrijk van God en van zijn Gezalfde zou komen. Zouden de profetieën van Daniël en van
het boek Openbaring soms hun vervulling vinden in de historie? Zouden in het kader van dit
'historicisme' de dagen niet in bijbels-symbolische zin als jaren moeten worden opgevat?
Maar de vraag was dan: waar moest je beginnen te rekenen? Drue Cressener (1638-1727)
verwachtte eveneens een herstel van Israël in zijn land, en begon te rekenen vanaf ongeveer
533, het jaar waarin Justitianus per decreet de Paus benoemde als 'hoofd van de Kerk' en
'hoofd van alle heilige priesters van God'; op basis daarvan berekende hij een fatale slag
voor het pausdom in 1800. Zeer opmerkelijk is de voorspelling van Robert Fleming Jr.
(1660-1716) die, in een tijd waarin het Franse koningshuis op z'n hoogtepunt was, meende dat
de vijfde schaal, uitgestort op de troon van het Beest (Openb.16:10) tussen 1794 en 1848
gerealiseerd zou worden en iedereen weet hoe veelbetekenend die jaartallen inderdaad geworden
zijn als een sleuteljaar in de Franse Revolutie en als het grote jaar van Europese revoluties.
(Wie voldoende onder de indruk is van Fleming's voorspellende kracht, mag weten dat hij de
Wederkomst stelde op 2000!)
In de Albury conferenties, tussen 1825-1830 gehouden, was het uitgangspunt dat de 1260 (of:
1290, Dan.12:11) jaren voorbij waren, en dat lsrael dus spoedig hersteld zou worden, waarmee
een nieuwe bedeling zou aanvangen. Hoe lang het nog zou duren, daarover werd hevig
gedebatteerd. De voorspellingen van Christus' komst liepen uiteen, maar doorgaans werd het
vizier gericht op de jaren kort na 1840.
Geen berekeningen meer
Vanaf 1831 werden door een rijke dame, Lady Powerscourt, in haar huis in Ierland nieuwe
conferenties georganiseerd. Onder de deelnemers bevond zich John Nelson Darby, toen nog
vrijwel onbekend, een jonge predikant die zojuist de Staatskerk had verlaten; zijn romance met
de jeugdige weduwe Powerscourt leidde niet tot een huwelijk. Anderen waren G.V. Wigram, J.G.
Bellet, later ook George Muller en Henry Craik. De toon verschilde in meer dan één opzicht
van die in Albury Court, waar toekomstbeschouwing niet als historicisme, maar als futurisme
gekenschetst kan worden. Er bestonden (of: ontstonden, want deze jongere leiders waren bezig
hun visies te ontwikkelen) ook meningsverschillen, bijvoorbeeld over de Opname van de
Gemeente, een gedachte waarvan bijvoorbeeld B.W. Newton niets wilde weten. Maar er was ook een
algemene lijn van overeenstemming.
De conferenties in Albury hadden hun eigen doodvonnis geschreven door in de lijn van het
historicisme concrete datumbepalingen voor de komst van de Heer te beproeven. Dat gaat
natuurlijk nooit goed als die gebeurtenis op de aangegeven datum uitblijft, en dat was
uiteraard precies wat er zou gebeuren. In Powerscourt was men in dat opzicht veel
voorzichtiger.
Hoe ontwikkelden de gedachten van Darby zich? Dit is een boeiende vraag, omdat de zeer
uitgebreide geschriften van Darby (zijn verzameld werk omvat ongeveer vijftig dikke delen!) en
zijn uitgebreide reis- en predikactiviteiten er toe hebben geleid dat zijn eschatologie
(toekomstleer) in sterke mate de evangelicale beweging, vooral in de Verenigde Staten, hebben
beinvloed. Via de conferentiebeweging van het einde van de negentiende eeuw, en vooral via de
kanttekeningen in de Scofield-bijbel, maar ook weer langs de lijn van Lewis Sperry Chafer en
het Dallas Theological Seminary, komen we uit bij de auteurs die tot in onze generaties
Darby's visie hebben doorgegeven over de Opname van de Gemeente: 'pre-trib' en 'pre-mill' voor
de insiders (pre-tribulation = de Opname vindt plaats vóór de grote verdrukking; 'pre-mill'
= de Wederkomst vindt plaats vóór het Duizendjarig Rijk). Auteurs als John F. Walvoord, C.C.
Ryrie, Hal Lindsey, Tim Lahaye en vele anderen staan model voor deze school van bijbeluitleg.
Israël en de Gemeente
Het is intrigerend dat wij enkele aanwijzingen hebben van het feit dat ook Darby aanvankelijk
meedeed aan het berekenen van een datum voor de Wederkomst. Rond 1830 schrijft hij een artikel
in de 'Christian Herald', waarin hij zich helemaal baseert op de gebruikelijke omrekening van
dagen in jaren. Daarvoor gebruikt hij een bepaalde uitlegkundige sleutel, die later (in een
aanmerkelijk verfijnde vorm) een belangrijk bestanddeel van zijn eschatologische stelsel is
geworden: het onderscheid tussen Israël en de Gemeente (de Kerk).
Zijn redenering is: de termijn van 1260 dagen is niet te vinden in de tot het volk Israël
gerichte profetische boeken, maar in de apocalyptische boeken, Daniël en Openbaring, die
betrekking hebben op de tijden van de heidenen. Nu moeten wij, aldus Darby, verwachten dat God
Zich op een andere manier tot Israël richt dan tot de heidenen. Bij tot Israël gerichte
profetieën dienen wij uit te gaan van een letterlijke verklaring. Jeruzalem is Jeruzalem, en
mag niet vergeestelijkt worden. Maar als God spreekt tot niet-Joden, moeten wij de
bewoordingen van de profetieen symbolisch interpreteren.
Het aardige is, naar mijn bescheiden mening, dat deze hermeneutische sleutel op zichzelf juist
is.
Tot vandaag de dag tobben wij met het probleem dat veel christenen de op Israël betrekking
hebbende profetieën vergeestelijkt wegverklaren naar de Kerk, zodat van de vervulling van de
beloften voor Israël dan niets meer terecht komt.
Darby had een sleutel gevonden die van onschatbare waarde zou blijken te zijn. Maar wat hij
ermee kon aanvangen, was hemzelf eigenlijk niet erg duidelijk, behalve wat morrelen aan het
sleutelgat.
Terugblikkend op die tijd erkent Darby ook zelf wel eens berekeningen gemaakt te hebben. De
voetnoot is in latere uitgaven geschrapt, maar is in de allereerste druk van zijn Franse
commentaar op de Hebreeënbrief (1846) nog te vinden: "Er zijn broeders in alle landen
die geprobeerd hebben deze data uit te rekenen; sommigen kwamen op 1844, anderen op 1847; ik
heb zelf ook verschillende van zulke berekeningen gemaakt in het verleden, en in dezelfde
zin."
Bescheidenheid
Wij weten niet precies hoe lang het duurde, maar al spoedig liet Darby de berekeningswijzen
van de historicistische school los. Daarbij speelde vermoedelijk een hoofdrol de zich
ontwikkelende visie op de Opname van de Gemeente, een onderwerp dat hier in dit korte bestek
niet behandeld kan worden. Het meest wezenlijke was daarbij niet de scheiding tussen de Opname
(de komst van de Heer om de zijnen in de hemel te voeren, Joh.14:lvv.) en de Verschijning (de
komst van de Heer om Zelf op aarde te gaan regeren), zelfs niet het mogelijk geheime karakter
van de Opname, maar de imminentie van de Wederkomst: het feit dat de Heer elk moment kan
komen, zonder dat er enige gebeurtenis noodzakelijk aan de Wederkomst vooraf moet gaan.
Bij de nadering van de millenniumwende heb ik dikwijls van mede-gelovigen gehoord: "Oh,
in jullie kringen zeggen veel uitleggers toch dat Christus in het jaar 2000 terugkomt?"
Ik vroeg dan vaak: "Wie dan?" Men kon het niet noemen. Gelukkig bleef het spoor van
deze evangelicale toekomstverwachting in het algemeen (extreme
uitzonderingen helaas daargelaten!) in een gezonde en nuchtere sfeer, zonder overspannen
fantasie, bestaan. Ons allen past de bescheidenheid die in de woorden van de Hervormer
Heinrich Bullinger is weergegeven:
"Ik heb over het Nieuwe Testament en de Openbaring geschreven, maar als anderen er ook
over schrijven, en betere en eenvoudigere uitleggingen aan de Kerk geven, zal ik zeer dankbaar
zijn en nooit koppig vasthouden aan mijn geschriften."
Henk P. Medema is directeur Uitgeverij Medema. |