De Leesmap


 

Bijbel en Wetenschap   oktober 2001
Tijdschrift van de Evangelische Hogeschool  -  www.eh.nl
Email: b-w.eh@solcon.nl

Het ND-artikel

HOE LEZEN WIJ DE SCHRIFT?  vervolgartikel in Ellips mei 2002

Historische betrouwbaarheid tussen fundamentalisme en modernisme

In de laatste jaren is de kwestie van het gezag en de historische betrouwbaarheid van de Schrift ook in 'bijbelgetrouwe' kring (een nogal pretentieuze term!) volop in discussie gekomen. In dit artikel probeert prof. Ouweneel deze discussie enigszins in kaart te brengen.

Prof. dr. Willem J. Ouweneel


Klassieke en neo-evangelicalen

In zijn recente artikel in Soteria (zie mijn 'Redactioneel') laat dr. Chris Wright o.a. zien dat de discussie tussen de historisch-kritische methode enerzijds en de 'evangelische' (bijbelgetrouwe) theologie in zekere zin achterhaald is. Beide behoren tot de 'moderne' tijd, die leed aan een sterke overschatting van de wetenschap ('sciëntisme'). De critici 'toonden' wetenschappelijk 'aan' dat de Bijbel natuurwetenschappelijk en historiografisch een hoogst feilbaar boek is, de evangelicalen 'toonden' even wetenschappelijk 'aan' dat de Bijbel geen feilen en fouten bevat. Deze onfeilbaarheid van de Bijbel werd verpakt in wetenschappelijke formuleringen en modellen die - vooral als ze in confessies werden vastgelegd - als bijna even onfeilbaar als de Schrift zelf werden beschouwd. De fundamentalisten (nu ook weer drs. K. van Berghem in zijn recente brochure) grijpen dan ook steeds op deze modellen terug, bijv. op de Chicago-verklaring aangaande de bijbelse onfeilbaarheid. (Hoe goed en waardevol die verklaring ook is, het blijft toch gebrekkig en altijd tijdgebonden mensenwerk!) Daartegenover staan de zogenoemde 'neo-evangelicalen', die Van Berghem tegenover 'de' evangelischen plaatst.

Hoewel die etikettenplakkerij nogal ongenuanceerd is, zou je de baptist drs. Van Berghem, maar ook veel confessionalisten in de gereformeerde gezindte klassieke evangelicalen kunnen noemen. Dr Chris Wright en andere schrijvers die in dat Soteria-nummer schreven, zoals drs. Gijs van den Brink en dr. René van Woudenberg, en verder allerlei denkers in gereformeerde kring die je (heimelijke of openlijke) 'post-confessionalisten' zou kunnen noemen, zouden dan neo-evangelicaal zijn.

Verouderd

Het is pijnlijk het te moeten zeggen, maar in menig opzicht horen de klassieke evangelicalen in dezelfde categorie thuis als de modernistische theologen. Ik heb al eens eerder geschreven dat volgens mij de theologie van dr. H.M. Kuitert hopeloos ouderwets is, doordat zij uitgaat van de 'moderne' (dus verouderde) opvatting van wetenschap. Maar heel wat klassiek-evangelicale theologen die hem bestreden hebben én bestrijden zijn precies net zo verouderd. Dat komt, zoals dr. Wright aangeeft, doordat de modernistische vs. klassiek-evangelicale discussie als zodanig verouderd is vanwege het inherente rationalisme (overschatting van de rede) en sciëntisme (overschatting van de wetenschap). De discussie is er niet langer één tussen 'bijbelgetrouwen' en 'bijbelcritici', want de term 'bijbelgetrouw' is nogal arrogant (wie maakt uit of iemand dat is!?) en bovendien gaat de term voorbij aan het vandaag scherper ingeziene feit dat een term als 'bijbelgetrouwheid' contextueel bepaald is, d.w.z. bepaald door de context (tijdgeest, cultuur, kennishorizon) van de lezer c.q. de theoloog. Op de achtergrond van theologische discussies spelen filosofische, culturele, psychologische en sociologische factoren altijd de beslissende rol.

We beseffen vandaag duidelijker dan vroeger vaak gebeurde, hoe historisch bepaald onze Schriftvisies en dus ook onze visies op 'bijbelgetrouwheid' en op de 'betrouwbaarheid' van de Schrift zijn. Zo geloven alle bijbelgetrouwe theologen dat de Schrift door God geïnspireerd is; maar intussen zijn hun wetenschappelijke theorieën omtrent die inspiratie voortdurend in beweging. Ik ken op dit moment wel acht verschillende inspiratietheorieën. Alleen starre fundamentalisten en confessionalisten geloven dat bepaalde grote theologen - of 'de kerk'! -ergens in het verleden eens en voor altijd hebben vastgesteld wat 'inspiratie', 'onfeilbaarheid' 'betrouwbaarheid' van de Schrift e.d. precies inhouden. In werkelijkheid zien we vaak achteraf hoe historisch bepaald zulke visies uit het verleden in feite waren - en latere generaties zullen van onze Schriftvisies hetzelfde zeggen. Elke theologische leer omtrent de onfeilbaarheid van de Schrift is feilbaar mensenwerk. Trouwens, bijv. de inspiratie van de Schrift is ten diepste een transcendent geheimenis, dat we nimmer in een sluitende theologische theorie zullen kunnen vangen; we kunnen er slechts aan raken, er slechts over stamelen. Vaak is het al heel mooi als we durven beargumenteren wat inspiratie in elk geval niet is! Om soortgelijke redenen is de discussie tussen evolutionisme en creationisme als zodanig verouderd, ten eerste doordat beide ismen' onder het grote publiek veel minder leven, ten tweede doordat de gebruikte wapens sleets geworden zijn (vermoedelijk komt het eerste mede door het tweede). De hele thematiek staat niet meer op de agenda van de neo-evangelicalen, of 'men' dat nu leuk vindt of niet. En afgezien daarvan: we beseffen duidelijker dan vroeger dat het creationisme niet gefundeerd is in de 'bijbelgetrouwe' Schriftvisie, want strikt genomen bestaat noch het één, noch het ander Het gaat in de discussie over 'de Boodschap en de Kloof bepaald niet alleen om de vraag hoe wij de 'aloude boodschap' nog aan de postmoderne mens kunnen slijten, maar vooral over de vraag of wijzelf de 'aloude boodschap' wel goed verstaan. Gaat het echt in het evangelie toch bovenal om het eeuwig behoud van de ziel, of om oneindig veel meer, of zelfs veel hogere zaken? Is de aanname van een letterlijke, historische Adam echt net zo belangrijk als het geloof in de letterlijke, historische Christus? Gaat het bij de 'betrouwbaarheid' van de Schrift ook, of zelfs vooral, om de vraag of het in de Bijbel geschiedkundig en natuurwetenschappelijk allemaal blijkt te 'kloppen', of veeleer om een existentiële zaak? Of zijn dit valse tegenstellingen?

Het 'grondvlak' in reformatorische kerken en evangelische gemeenten blijkt volgens recente enquêtes steeds grotere moeite te hebben met letterlijke scheppingsdagen van 24 uur, met een letterlijke, sprekende slang in het paradijs, met een Jona die drie etmalen in een letterlijke vis zat, met een evangelie dat gaat over de ziel en niet over cultuur en samenleving, met een absoluut verbod op abortus, of vrijwillige euthanasie, of homoseksuele vriendschappen, met een eeuwige hel voor alle niet-christenen, met een christendom dat gestold is in dogma's en confessies en niet leeft in ervaringen, bevindingen, met een ethiek die morele grondbeginselen afleidt uit losse bijbelteksten. En ga zo maar door.

Fundamentalisme

Nu moeten we bepaald niet alle klassieke evangelicalen op één lijn stellen. Er zijn daaronder zeer verstandige mensen, die terecht het geweten vormen voor alle neo-evangelicalen die dreigen door te schieten naar de andere kant. Maar er is een rechtervleugel onder de klassieke evangelicalen, waar wij mijns inziens zeer beducht voor moeten zijn. We zouden hen kunnen aanduiden als 'fundamentalisten'. Met 'fundamentalisme' bedoelen we, naar het inmiddels gangbare spraakgebruik, een bigot en bekrompen conservatisme. Op het scheidingsvlak tussen klassieke en neo-evangelicalen zal nog heel wat strijd geleverd moeten worden. Maar van twee richtingen kunnen we ons op z'n minst al distantiëren, en dat zijn de modernisten en de fundamentalisten.

Aan de ene kant is er de noodzakelijke afgrenzing naar de vrijzinnigheid. 'Heel uw woord is de waarheid' (Ps. 119:16) - dat is en blijft onverkort ons motto. De grens tussen neo-evangelicalen en vrijzinnigen is dan ook heel duidelijk: de eersten geloven wel en de laatsten geloven niet in de Godheid, de maagdelijke geboorte, het plaatsvervangend verzoeningswerk en de lichamelijke opstanding van Christus. Wij stoten ons aan de theologen die rustig aankomende predikanten blijven opleiden en intussen de bodem onder het christelijk geloof vandaan trekken. Die op grond van een grenzeloos vertrouwen in de 'moderne wetenschap' ons komen vertellen wat in de Bijbel wel en wat niet historisch geloofwaardig was, wat van Daniël, Jesaja, Jezus of Paulus zelf is en wat later aan hen is toegeschreven, wat de moderne mens nog van de Bijbel zou kunnen geloven en wat niet, enzovoort~ We blijven ons verbazen over de oppervlakkige methodologie en het lage wetenschappelijk gehalte van veel uit de moderne 'historische kritiek' en dogmatiek. Maar daar moet dan wel met nadruk bij gezegd worden hoezeer de grondslagen van het fundamentalisme (in de aangegeven zin van het woord) lijken op die van de vrijzinnigheid. Gewoonlijk lijden beide richtingen aan dezelfde overschatting van de 'moderne wetenschap'. De één meent wetenschappelijk te kunnen aantonen dat de Bijbel niet, en de ander dat de Bijbel wel het onfeilbare Woord van God is. Of in wat gematigder vorm: het fundamentalisme valt steeds weer in de fout de betrouwbaarheid van de Schrift in wetenschappelijke zin te willen verstaan. De Bijbel is zé betrouwbaar, dat er 'zelfs' wetenschappelijk (natuurwetenschappelijk of geschiedkundig) geen speld tussen te krijgen is... De Bijbel is historisch door en door betrouwbaar; maar fundamentalisten gaan uit van een verouderde (in feite weer door en door positivistische) definitie van historische betrouwbaarheid. De Bijbel is historisch door en door betrouwbaar - maar niet per se in de zin van het fundamentalisme.

Sciëntisme

Hoe zal een fundamentalist reageren als een neo-evangelicaal poneert dat hij vast gelooft in de onfeilbaarheid van de Schrift - maar niet in de onfeilbaarheid van de theologen die menen de onfeilbaarheid van de Schrift wetenschappelijk haarfijn te kunnen invullen? Zoals dr. John Vanderstelt het in een stelling bij zijn proefschrift uitdrukte: 'De leer van de onfeilbaarheid van de Schrift is niet onfeilbaar.' Dikwijls komt dan de reactie dat de betrokkene de onfeilbaarheid van de Schrift aantast. Ook al probeert deze nog zo duidelijk uit te leggen wat hij bedoelt, het helpt niets. Dit is typisch sciëntistisch: wie aan de gangbare theologie der onfeilbaarheid komt, komt blijkbaar aan de onfeilbaarheid van de Schrift.

Of neem het voorbeeld van iemand die stelt dat hij vast gelooft in de drie-eenheid van God, maar dat hij niet zo overtuigd is dat de theologen (of de Kerk) die drie-eenheid in alle opzichten correct in kaart gebracht hebben. Denk alleen al aan de aanvechtbare terminologie: één substantie of essentie, drie personen of hypostasen of subsistenties. In zo'n geval komen er steevast mensen die beweren dat de betrokkene de drie-eenheid van God loochent. Wie aan de gangbare theologie der drie-eenheid komt, komt volgens hen aan de drie-eenheid zelf. Het gaat er bij die mensen, 'zelfs' bij veel theologen, niet in dat het Woord van God absoluut is, maar dat alle theologie relatief is: gebrekkig en vooral: historisch bepaald mensenwerk. Waarom is het zo moeilijk in te zien dat wie aan gebrekkige menselijke theorieën over de drie-eenheid van God komt, daarmee nog echt niet aan God Zelf komt?

Deze overschatting van de theologische wetenschap - niet als geloofsgetuigenis maar als wetenschap - blijft helaas kenmerkend voor een groot deel van de 'behoudende' theologie (overigens in Amerika nog veel erger dan hier). Een hoofdoorzaak is dat men het onderscheid niet wil aanvaarden tussen geloofskennis van het hart én de wetenschappelijke verantwoording daarvan met het logisch verstand. Veelal stelt men de theologie gewoon gelijk aan de geloofskennis; dus wie aan de theologie komt, komt aan het geloof. Op deze wijze zijn al heel wat studeerkamertheorieën van theologen aan het gewone kerkvolk opgedrongen als laatste waarheden Gods en tot inzet van kerkscheuringen gemaakt. In dit opzicht lijkt een groot deel van de 'behoudende' theologie (van welke richting dan ook) nog bitter weinig geleerd te hebben.

Hetzelfde geldt trouwens voor andere vakwetenschappen. Wie vraagtekens zet bij de biologische theorie van de zogenaamde (afzonderlijk geschapen) hoofdlevenstypen (door sommige creationisten baramins genoemd), zaait daarmee nog geen twijfel aan het feit dat alle planten en dieren naar hun aard' geschapen zijn (wat dat overigens ook moge betekenen). Wie vraagtekens zet bij de geologische zondvloedtheorie omtrent het ontstaan van aardlagen en fossielen, zaait daarmee niet noodzakelijk twijfel aan het historische feit van de zondvloed als zodanig. Wie vraagtekens zet bij een antropologie of psychologie die uitgaat van de ziel/lichaam-dualisme (in Aristotelisch-Thomistische of Cartesiaanse zin), komt daarmee echt nog niet aan het bijbels getuigenis omtrent ziel, geest en lichaam; alleen conservatieve theologen denken dat.

Geloofsvooronderstellingen

Nu vind ik dat we in onze afbakening enerzijds naar het modernisme en anderzijds naar het fundamentalisme de grenzen wel duidelijk moeten stellen. Zonder het met de geloofsvooronderstellingen van het modernisme eens te zijn moeten we deze stroming er op z'n minst krediet voor geven dat ze onze aandacht gevestigd heeft op bijv. de geweldige betekenis van literaire genres in het Oude Testament (zie daarover bijv. het artikel van dr. Paas in dit nummer). En omgekeerd: zonder het met het sciëntisme en biblicisme van het fundamentalisme eens te zijn delen we wel bepaalde geloofsvooronderstellingen van het fundamentalisme.

Laat ik een voorbeeld geven uit de profetische boeken, en wel de kwestie van de zg. Deutero-Jesaja. Het gaat hier om de stelling dat Jes. 40-66 (of-57) door een latere, anonieme profeet geschreven zou zijn, die men aanduidt als Deutero-Jesaja, 'Tweede Jesaja'. Hoe moet men tegen die stelling aankijken? Dat hangt niet alleen van de strikt literaire en historische argumenten af, maar ook van de geloofsvooronderstellingen waar men van uitgaat. Literair: waarom zouden er ook op bijbelgetrouw standpunt geen vragen gesteld mogen worden over de grote verschillen tussen Jes. 1-39 en Jes. 40-66? Zijn er geen grote literaire verschillen,ja, lijkt er zelfs niet sprake te zijn van een bepaalde 'stijlbreuk'? Historisch: spreekt niet elke profeet, ook al doet hij nog zoveel voorzeggingen, altijd de mensen van zijn eigen tijd aan? Is het dan niet vreemd en uitzonderlijk dat Jesaja in hst. 40 en verder geacht moet worden een generatie aan te spreken (nl. de generatie tegen het eind van de Babylonische ballingschap) die pas enkele eeuwen na hem zou bestaan? Let wel: hij voorzegt die generatie niet (daarin zou geen probleem liggen), maar hij spreekt haar aan alsof hij in haar tijd leefde. Let wel: ik zeg niet dat op die vragen geen ingenieuze antwoorden gegeven zijn, en ik beweer bepaald niet dat het boek Jesaja niet toch een eenheid zou kunnen zijn. Bij God zijn alle dingen mogelijk. Maar is het louter stellen van deze onvermijdelijke exegetische vragen als zodanig al niet meer 'bijbelgetrouw'!?

Dat men dat vaak beweert, is heel begrijpelijk. Immers, vanaf het begin is de hele discussie rondom die zg. Deutero-Jesaja vooral beheerst door het anti-supranaturalisme, d.i. het verzet tegen het geloof in het 'bovennatuurlijke', in dit geval: in goddelijke voorzegging. De idee dat een profetisch bijbelboek niet in staat geacht mag worden meer dan een eeuw van tevoren de naam van de Perzische koning te voorspellen (Jes. 44:28; 45:1), is een typische vorm van zulk anti-supranaturalisme. Een dergelijk ongeloof is voor ons beslist niet aanvaardbaar Het feit dat bijv. 1 Kon. 13:2 lang van tevoren de naam van koning Josia voorzegt, is als zodanig geen bewijs dat deze geschiedenis slechts een legende is c.q. dat dit hoofdstuk na koning Josia geschreven is. Wij geloven dat God Degene is 'die van den beginne de afloop verkondigt en vanouds wat nog niet geschied is' (Jes. 46:10), en dat Hij dus ook de namen van Josia en Kores van tevoren kent. Maar afgezien van dit anti-supranaturalisme zijn er ook wel degelijk binnen een 'bijbelgetrouw denkkader goede gronden om de genoemde literaire en historische vragen te stellen. En daarbij zijn de conservatieve antwoorden niet per se bij voorbaat beter dan de aanname van een latere profeet ('Deutero-Jesaja').

Ik heb intussen heel wat werk onder ogen gezien van oudtestamentici én hermeneuten die van conservatieve huize zijn, maar die niet (meer) van een simplistisch (eigenlijk modernistisch!) schema 'bijbelgetrouw vs. bijbelkritisch' uitgaan, integendeel, die het academisch debat niet schuwen en anderen beoordelen op basis van doorwrochte argumenten en niet op grond van stereotiepen en vooroordelen. Hoe heilloos is het 'eiland'-standpunt van veel theologen en aanverwante wetenschappers, die alleen onderling discussiëren en tegen 'de anderen' schrijven. Daar wordt niemand wijzer van; daar kietelen we alleen maar onszelf mee, en we plaatsen onszelf daarmee in zekere zin buiten onze tijd.  

Uit: Bijbel en Wetenschap   oktober 2001
Tijdschrift van de Evangelische Hogeschool  -  www.eh.nl
Email: b-w.eh@solcon.nl
Abonnement: € 22,50 per jaar

De Leesmap-index


 

www.vergadering.nu