HOE LEZEN WIJ DE SCHRIFT? vervolgartikel
in Ellips mei 2002
Historische betrouwbaarheid tussen
fundamentalisme en modernisme
In de laatste jaren is de kwestie
van het gezag en de historische betrouwbaarheid van de Schrift ook in 'bijbelgetrouwe'
kring (een nogal pretentieuze term!) volop in discussie gekomen. In dit artikel
probeert prof. Ouweneel deze discussie enigszins in kaart te brengen.
Prof. dr. Willem
J. Ouweneel
Klassieke en neo-evangelicalen
In zijn recente artikel in Soteria (zie mijn 'Redactioneel') laat dr.
Chris Wright o.a. zien dat de discussie tussen de historisch-kritische methode
enerzijds en de 'evangelische' (bijbelgetrouwe) theologie in zekere zin achterhaald
is. Beide behoren tot de 'moderne' tijd, die leed aan een sterke overschatting van de
wetenschap ('sciëntisme'). De critici 'toonden' wetenschappelijk 'aan' dat de Bijbel
natuurwetenschappelijk en historiografisch een hoogst feilbaar boek is, de
evangelicalen 'toonden' even wetenschappelijk 'aan' dat de Bijbel geen feilen en
fouten bevat. Deze onfeilbaarheid van de Bijbel werd verpakt in wetenschappelijke
formuleringen en modellen die - vooral als ze in confessies werden vastgelegd - als
bijna even onfeilbaar als de Schrift zelf werden beschouwd. De fundamentalisten (nu
ook weer drs. K. van Berghem in zijn recente brochure) grijpen dan ook steeds op deze
modellen terug, bijv. op de Chicago-verklaring aangaande de bijbelse onfeilbaarheid.
(Hoe goed en waardevol die verklaring ook is, het blijft toch gebrekkig en altijd
tijdgebonden mensenwerk!) Daartegenover staan de zogenoemde 'neo-evangelicalen', die
Van Berghem tegenover 'de' evangelischen plaatst.
Hoewel die etikettenplakkerij nogal
ongenuanceerd is, zou je de baptist drs. Van Berghem, maar ook veel confessionalisten
in de gereformeerde gezindte klassieke evangelicalen kunnen noemen. Dr Chris Wright en
andere schrijvers die in dat Soteria-nummer schreven,
zoals drs. Gijs van den Brink en dr. René van Woudenberg, en verder allerlei denkers
in gereformeerde kring die je (heimelijke of openlijke) 'post-confessionalisten' zou
kunnen noemen, zouden dan neo-evangelicaal zijn.
Verouderd
Het is pijnlijk het te moeten zeggen,
maar in menig opzicht horen de klassieke evangelicalen in dezelfde categorie thuis als
de modernistische theologen. Ik heb al eens eerder geschreven dat volgens mij de
theologie van dr. H.M. Kuitert hopeloos ouderwets is, doordat zij uitgaat van de
'moderne' (dus verouderde) opvatting van wetenschap. Maar heel wat
klassiek-evangelicale theologen die hem bestreden hebben én bestrijden zijn precies
net zo verouderd. Dat komt, zoals dr. Wright aangeeft, doordat de modernistische vs.
klassiek-evangelicale discussie als zodanig verouderd
is vanwege het inherente rationalisme (overschatting van de rede) en sciëntisme
(overschatting van de wetenschap). De discussie is er niet langer één tussen
'bijbelgetrouwen' en 'bijbelcritici', want de term 'bijbelgetrouw' is nogal arrogant
(wie maakt uit of iemand dat is!?) en bovendien gaat de term voorbij aan het vandaag
scherper ingeziene feit dat een term als 'bijbelgetrouwheid' contextueel bepaald is, d.w.z. bepaald door de context (tijdgeest,
cultuur, kennishorizon) van de lezer c.q. de theoloog. Op de achtergrond van
theologische discussies spelen filosofische, culturele, psychologische en
sociologische factoren altijd de beslissende rol.
We beseffen vandaag duidelijker dan
vroeger vaak gebeurde, hoe historisch bepaald onze Schriftvisies en dus ook onze
visies op 'bijbelgetrouwheid' en op de 'betrouwbaarheid' van de Schrift zijn. Zo
geloven alle bijbelgetrouwe theologen dat de Schrift door God geïnspireerd is; maar
intussen zijn hun wetenschappelijke theorieën omtrent die inspiratie voortdurend in
beweging. Ik ken op dit moment wel acht verschillende inspiratietheorieën. Alleen
starre fundamentalisten en confessionalisten geloven dat bepaalde grote theologen - of
'de kerk'! -ergens in het verleden eens en voor altijd hebben vastgesteld wat 'inspiratie', 'onfeilbaarheid'
'betrouwbaarheid' van de Schrift e.d. precies inhouden. In werkelijkheid zien we vaak
achteraf hoe historisch bepaald zulke visies uit het verleden in feite waren - en
latere generaties zullen van onze Schriftvisies hetzelfde zeggen. Elke theologische
leer omtrent de onfeilbaarheid van de Schrift is feilbaar mensenwerk. Trouwens, bijv.
de inspiratie van de Schrift is ten diepste een transcendent geheimenis, dat we nimmer in
een sluitende theologische theorie zullen kunnen vangen; we kunnen er slechts aan
raken, er slechts over stamelen. Vaak is het al heel mooi als we durven beargumenteren
wat inspiratie in elk geval niet is! Om soortgelijke redenen is de discussie tussen evolutionisme en creationisme
als zodanig verouderd, ten eerste doordat beide ismen' onder het grote publiek veel
minder leven, ten tweede doordat de gebruikte wapens sleets geworden zijn
(vermoedelijk komt het eerste mede door het tweede). De hele thematiek staat niet meer
op de agenda van de neo-evangelicalen, of 'men' dat nu leuk vindt of niet. En afgezien
daarvan: we beseffen duidelijker dan vroeger dat het creationisme niet gefundeerd is in de 'bijbelgetrouwe' Schriftvisie, want strikt genomen bestaat noch het één, noch het
ander Het gaat in de discussie over 'de Boodschap en de Kloof bepaald niet alleen om
de vraag hoe wij de 'aloude boodschap' nog aan de postmoderne mens kunnen slijten,
maar vooral over de vraag of wijzelf de 'aloude boodschap' wel goed verstaan. Gaat het echt in het evangelie toch bovenal
om het eeuwig behoud van de ziel, of om oneindig veel meer, of zelfs veel hogere zaken? Is de aanname van een letterlijke,
historische Adam echt net zo belangrijk als het geloof in de letterlijke, historische
Christus? Gaat het bij de
'betrouwbaarheid' van de Schrift ook, of zelfs vooral, om de vraag of het in de Bijbel
geschiedkundig en natuurwetenschappelijk allemaal blijkt te 'kloppen', of veeleer om
een existentiële zaak? Of zijn dit valse tegenstellingen?
Het 'grondvlak' in reformatorische
kerken en evangelische gemeenten blijkt volgens recente enquêtes steeds grotere
moeite te hebben met letterlijke scheppingsdagen van 24 uur, met een letterlijke,
sprekende slang in het paradijs, met een Jona die drie etmalen in een letterlijke vis
zat, met een evangelie dat gaat over de ziel en niet over cultuur en samenleving,
met een absoluut verbod op abortus, of vrijwillige euthanasie, of homoseksuele
vriendschappen, met een eeuwige hel voor alle niet-christenen, met een christendom dat
gestold is in dogma's en confessies en niet leeft in ervaringen, bevindingen, met een
ethiek die morele grondbeginselen afleidt uit losse bijbelteksten. En ga zo maar door.
Fundamentalisme
Nu moeten we bepaald niet alle
klassieke evangelicalen op één lijn stellen. Er zijn daaronder zeer verstandige
mensen, die terecht het geweten vormen voor alle neo-evangelicalen die dreigen door te
schieten naar de andere kant. Maar er is een rechtervleugel onder de klassieke
evangelicalen, waar wij mijns inziens zeer beducht voor moeten zijn. We zouden hen
kunnen aanduiden als 'fundamentalisten'. Met 'fundamentalisme' bedoelen we, naar het
inmiddels gangbare spraakgebruik, een bigot en bekrompen conservatisme. Op het
scheidingsvlak tussen klassieke en neo-evangelicalen zal nog heel wat strijd geleverd
moeten worden. Maar van twee richtingen kunnen we ons op z'n minst al distantiëren,
en dat zijn de modernisten en de fundamentalisten.
Aan de ene kant is er de noodzakelijke
afgrenzing naar de vrijzinnigheid. 'Heel uw
woord is de waarheid' (Ps. 119:16) - dat is en blijft onverkort ons motto. De grens
tussen neo-evangelicalen en vrijzinnigen is dan ook heel duidelijk: de eersten geloven
wel en de laatsten geloven niet in de Godheid, de maagdelijke geboorte, het
plaatsvervangend verzoeningswerk en de lichamelijke opstanding van Christus. Wij
stoten ons aan de theologen die rustig aankomende predikanten blijven opleiden en
intussen de bodem onder het christelijk geloof vandaan trekken. Die op grond van een
grenzeloos vertrouwen in de 'moderne wetenschap' ons komen vertellen wat in de Bijbel
wel en wat niet historisch geloofwaardig was, wat van Daniël, Jesaja, Jezus of Paulus
zelf is en wat later aan hen is toegeschreven, wat de moderne mens nog van de Bijbel
zou kunnen geloven en wat niet, enzovoort~ We blijven ons verbazen over de
oppervlakkige methodologie en het lage wetenschappelijk gehalte van veel uit de
moderne 'historische kritiek' en dogmatiek. Maar daar moet dan wel met nadruk bij
gezegd worden hoezeer de grondslagen van het fundamentalisme (in de aangegeven zin van
het woord) lijken op die van de vrijzinnigheid. Gewoonlijk lijden beide richtingen aan
dezelfde overschatting van de 'moderne wetenschap'. De één meent wetenschappelijk te
kunnen aantonen dat de Bijbel niet, en de ander dat de Bijbel wel het onfeilbare Woord
van God is. Of in wat gematigder vorm: het fundamentalisme valt steeds weer in de fout
de betrouwbaarheid van de Schrift in wetenschappelijke zin te willen verstaan. De
Bijbel is zé betrouwbaar, dat er 'zelfs' wetenschappelijk (natuurwetenschappelijk of
geschiedkundig) geen speld tussen te krijgen is... De Bijbel is historisch door en
door betrouwbaar; maar fundamentalisten gaan uit van een verouderde (in feite weer door en door
positivistische) definitie van historische betrouwbaarheid. De Bijbel is historisch
door en door betrouwbaar - maar niet per se
in de zin van het fundamentalisme.
Sciëntisme
Hoe zal een fundamentalist reageren als
een neo-evangelicaal poneert dat hij vast gelooft in de onfeilbaarheid van de Schrift
- maar niet in de onfeilbaarheid van de theologen die menen de onfeilbaarheid van de
Schrift wetenschappelijk haarfijn te kunnen invullen? Zoals dr. John Vanderstelt het
in een stelling bij zijn proefschrift uitdrukte: 'De leer van de onfeilbaarheid van de
Schrift is niet onfeilbaar.' Dikwijls komt dan de reactie dat de betrokkene de
onfeilbaarheid van de Schrift aantast. Ook al probeert deze nog zo duidelijk uit te
leggen wat hij bedoelt, het helpt niets. Dit is typisch sciëntistisch: wie aan de
gangbare theologie der onfeilbaarheid
komt, komt blijkbaar aan de onfeilbaarheid van de Schrift.
Of neem het voorbeeld van iemand die
stelt dat hij vast gelooft in de drie-eenheid van God, maar dat hij niet zo overtuigd
is dat de theologen (of de Kerk) die drie-eenheid in alle opzichten correct in kaart
gebracht hebben. Denk alleen al aan de aanvechtbare terminologie: één substantie of
essentie, drie personen of hypostasen of subsistenties. In zo'n geval komen er
steevast mensen die beweren dat de betrokkene de drie-eenheid van God loochent. Wie
aan de gangbare theologie der
drie-eenheid komt, komt volgens hen aan de drie-eenheid zelf. Het gaat er bij die
mensen, 'zelfs' bij veel theologen, niet in dat het Woord van God absoluut is, maar
dat alle theologie relatief is: gebrekkig en vooral: historisch bepaald mensenwerk. Waarom is het zo moeilijk in te zien dat wie aan
gebrekkige menselijke theorieën over de drie-eenheid van God komt, daarmee nog echt
niet aan God Zelf komt?
Deze overschatting van de theologische
wetenschap - niet als geloofsgetuigenis maar als wetenschap - blijft helaas kenmerkend voor
een groot deel van de 'behoudende' theologie (overigens in Amerika nog veel erger dan
hier). Een hoofdoorzaak is dat men het onderscheid niet wil aanvaarden tussen
geloofskennis van het hart én de wetenschappelijke verantwoording daarvan met het
logisch verstand. Veelal stelt men de theologie gewoon gelijk aan de geloofskennis;
dus wie aan de theologie komt, komt aan het geloof. Op deze wijze zijn al heel wat
studeerkamertheorieën van theologen aan het gewone kerkvolk opgedrongen als laatste
waarheden Gods en tot inzet van kerkscheuringen gemaakt. In dit opzicht lijkt een
groot deel van de 'behoudende' theologie (van welke richting dan ook) nog bitter
weinig geleerd te hebben.
Hetzelfde geldt trouwens voor andere
vakwetenschappen. Wie vraagtekens zet bij de biologische
theorie van de zogenaamde (afzonderlijk geschapen) hoofdlevenstypen (door
sommige creationisten baramins genoemd),
zaait daarmee nog geen twijfel aan het feit dat alle planten en dieren naar hun aard'
geschapen zijn (wat dat overigens ook moge betekenen). Wie vraagtekens zet bij de geologische zondvloedtheorie omtrent het
ontstaan van aardlagen en fossielen, zaait daarmee niet noodzakelijk twijfel aan het
historische feit van de zondvloed als zodanig. Wie vraagtekens zet bij een
antropologie of psychologie die uitgaat van de ziel/lichaam-dualisme (in
Aristotelisch-Thomistische of Cartesiaanse zin), komt daarmee echt nog niet aan het
bijbels getuigenis omtrent ziel, geest en lichaam; alleen conservatieve theologen
denken dat.
Geloofsvooronderstellingen
Nu vind ik dat we in onze afbakening enerzijds naar het modernisme
en anderzijds naar het fundamentalisme de grenzen wel duidelijk moeten stellen. Zonder
het met de geloofsvooronderstellingen van het modernisme eens te zijn moeten we deze stroming er
op z'n minst krediet voor geven dat ze onze aandacht gevestigd heeft op bijv. de
geweldige betekenis van literaire genres in het Oude Testament (zie daarover bijv. het
artikel van dr. Paas in dit nummer). En omgekeerd: zonder het met het sciëntisme en
biblicisme van het fundamentalisme eens te zijn delen we wel bepaalde geloofsvooronderstellingen van het
fundamentalisme.
Laat ik een voorbeeld geven uit de
profetische boeken, en wel de kwestie van de zg. Deutero-Jesaja. Het gaat hier om de
stelling dat Jes. 40-66 (of-57) door een latere, anonieme profeet geschreven zou zijn,
die men aanduidt als Deutero-Jesaja, 'Tweede Jesaja'. Hoe moet men tegen die stelling
aankijken? Dat hangt niet alleen van de strikt literaire en historische argumenten af,
maar ook van de geloofsvooronderstellingen waar men van uitgaat. Literair: waarom zouden er ook op
bijbelgetrouw standpunt geen vragen gesteld mogen worden over de grote verschillen
tussen Jes. 1-39 en Jes. 40-66? Zijn er geen grote literaire verschillen,ja, lijkt er
zelfs niet sprake te zijn van een bepaalde 'stijlbreuk'? Historisch: spreekt niet elke profeet, ook
al doet hij nog zoveel voorzeggingen, altijd de mensen van zijn eigen tijd aan? Is het dan niet vreemd
en uitzonderlijk dat Jesaja in hst. 40 en verder geacht moet worden een generatie aan
te spreken (nl. de generatie tegen het eind van de Babylonische ballingschap) die pas
enkele eeuwen na hem zou bestaan? Let wel: hij voorzegt die generatie niet (daarin zou geen
probleem liggen), maar hij spreekt haar aan
alsof hij in haar tijd leefde. Let wel: ik zeg niet dat op die vragen geen
ingenieuze antwoorden gegeven zijn, en ik beweer bepaald niet dat het boek Jesaja niet
toch een eenheid zou kunnen zijn. Bij God zijn alle dingen mogelijk. Maar is het
louter stellen van deze onvermijdelijke exegetische vragen als zodanig al niet meer
'bijbelgetrouw'!?
Dat men dat vaak beweert, is heel
begrijpelijk. Immers, vanaf het begin is de hele discussie rondom die zg.
Deutero-Jesaja vooral beheerst door het anti-supranaturalisme, d.i. het verzet tegen
het geloof in het 'bovennatuurlijke', in dit geval: in goddelijke voorzegging. De idee
dat een profetisch bijbelboek niet in staat geacht mag worden meer dan een eeuw van
tevoren de naam van de Perzische koning te voorspellen (Jes. 44:28; 45:1), is een
typische vorm van zulk anti-supranaturalisme. Een dergelijk ongeloof is voor ons
beslist niet aanvaardbaar Het feit dat bijv. 1 Kon. 13:2 lang van tevoren de naam van koning
Josia voorzegt, is als zodanig geen bewijs dat deze geschiedenis slechts een legende
is c.q. dat dit hoofdstuk na koning Josia geschreven is. Wij geloven dat God Degene is
'die van den beginne de afloop verkondigt en vanouds wat nog niet geschied is' (Jes.
46:10), en dat Hij dus ook de namen van Josia en Kores van tevoren kent. Maar afgezien
van dit anti-supranaturalisme zijn er ook wel degelijk binnen een 'bijbelgetrouw
denkkader goede gronden om de genoemde literaire en historische vragen te stellen. En
daarbij zijn de conservatieve antwoorden niet per se bij voorbaat beter dan de aanname
van een latere profeet ('Deutero-Jesaja').
Ik heb intussen heel wat werk onder
ogen gezien van oudtestamentici én hermeneuten die van conservatieve huize zijn, maar
die niet (meer) van een simplistisch (eigenlijk modernistisch!) schema 'bijbelgetrouw
vs. bijbelkritisch' uitgaan, integendeel, die het academisch debat niet schuwen en
anderen beoordelen op basis van doorwrochte argumenten en niet op grond van
stereotiepen en vooroordelen. Hoe heilloos is het 'eiland'-standpunt van veel
theologen en aanverwante wetenschappers, die alleen onderling discussiëren en tegen 'de anderen' schrijven. Daar wordt
niemand wijzer van; daar kietelen we alleen maar onszelf mee, en we plaatsen onszelf
daarmee in zekere zin buiten onze tijd.
Uit: Bijbel
en Wetenschap oktober 2001
Tijdschrift van de Evangelische Hogeschool - www.eh.nl
Email: b-w.eh@solcon.nl
Abonnement: € 22,50 per jaar |