september / oktober 2008 - Herstel
God is de God der goden
Geestelijke strijd: confrontatie van koninkrijken
God staat in de vergadering der goden, Hij houdt gericht
te midden der goden
Psalm 82:1
Op het gebied van geestelijke strijd valt veel te leren. Steeds meer christenen krijgen op dit terrein zicht op de rol van
voorbede, vasten, proclamatie en aanbidding. Maar in alle onderwijs over geestelijke strijd is er één onderwerp dat niet vaak
wordt besproken, namelijk de godenwereld. Maar bestaan er wel andere goden? God is toch de Enige God?
Door Willem Ouweneel
Ieder volk kent zijn eigen goden. De Grieken, de Romeinen, de Babyloniërs... Zelf zijn we vertrouwd met de Germaanse goden, die
terugkomen in de namen van onze weekindeling: Wodan (woensdag), Donar (donderdag), Freija (vrijdag). De bijbel spreekt over deze
goden als een echte geestelijke realiteit. Met de beelden zelf, van goud, zilver, hout en steen, wordt op sommige plaatsen de
draak gestoken. Jesaja bijvoorbeeld, beschrijft hoe iemand een boom kapt, zich warmt aan het vuur dat hij ermee stookt, en
vervolgens neerbuigt voor de andere helft waarvan hij een beeld heeft gesneden (Jesaja 44). Maar achter die beelden schuilt een
werkelijke geestelijke macht. De bijbel laat er geen twijfel over bestaan dat het hierbij gaat om demonische machten. Lees
bijvoorbeeld Deut 32:16-18: Zij hebben Hem tot na-ijver gebracht met vreemde goden, met gruwelijke daden hebben zij Hem tot
toorn verwekt. Zij hebben geofferd aan de demonen, niet aan God; aan goden die zij niet kenden, aan nieuwe goden, die
kortgeleden gekomen zijn, voor wie uw vaders niet gehuiverd hebben (lees ook 1 Korinthe 10:19,20 en Openbaring 9:20). De bijbel
gebruikt ruwweg drie verschillende benamingen voor deze geestelijke machten:
1. De benaming `demonen'. Dit is de term die we als gelovigen onderling zouden gebruiken, zonder
er omheen te draaien. Want dat is wat al deze geestelijke machten ten diepste zijn: gevallen engelen die oorspronkelijk goed
geschapen waren door God, maar die zijn gevallen in het kwaad.
2. De benaming `goden'. De bijbel neemt dan de benaming over die de heidense volken
voor deze demonische machten gebruiken: goden. Dat betekent niet dat het ook werkelijk goden zijn, maar deze demonische wezens
worden door de volken als goden vereerd. Hoewel de bijbel deze term overneemt, moet ook duidelijk zijn dat God de God der goden
is. Hij is oorspronkelijk hun Schepper geweest en alleen al daarom is Hij groter dan alle andere ‘goden'.
3. De benaming `draak' of 'monster'. Een draak is van oudsher een groot mythisch monster, en de bijbel neemt dit woord over. Het
meest bekende voorbeeld vinden we in het boek Openbaring. Achter het beest, de leider van het Romeinse rijk, schuilt de draak.
Openbaring 12:9 leert ons dat deze draak niemand is dan 'de duivel, de oude slang'.
God oordeelt de goden
Voorafgaand aan de uittocht van Israël uit Egypte, lezen we dat God de goden van Egypte gaat oordelen (Exodus 12:12). De
verschillende plagen die Hij over Egypte bracht waren niet toevallig of willekeurig. Achter elke plaag school Gods oordeel tegen
een bepaalde godheid. Hapi bijvoorbeeld, de god van de Nijl, die vereerd werd als levensader van Egypte, kon niets beginnen
tegen de kracht van God; het water van de Nijl veranderde in bloed. En de godin
Hiquet, afgebeeld als kikvors, stond machteloos tegenover God. Niet Hiquet, maar de God van Israël bepaalde waar en wanneer
kikvorsen het land vulden! Hathor en Noet, godinnen met een koeienkop, stonden machteloos toen God al het vee deed sterven. En
zo oordeelde God stuk voor stuk de goden van Egypte, tot aan de hoogste toe: de zonnegod. Toen God besloot dat er over heel
Egypte duisternis zou komen, had de zonnegod niets meer te zeggen. De God die wij dienen zegeviert over alle goden!
Aardse koningen en geestelijke vorsten
Lang na de uittocht, ten tijde van de Babylonische ballingschap, vraagt Jesaja of God nogmaals zijn oordeel ten uitvoer wil
brengen, want opnieuw moet het volk bevrijd worden uit de macht van een overheerser: Ontwaak, ontwaak, arm van de HEER, en
bekleed u met kracht! Ontwaak als in de dagen van weleer, als in lang vervlogen tijden. Was u het niet die Rahab vermorzelde,
die het monster (NBG: zeedraak) doorboorde? Was u het niet die de zee drooglegde, het water in de diepte, die een weg baande op
de bodem van de zee waarover het verloste volk kon gaan? (Jesaja 51:9)
Jesaja zegt hier dat God bij de uittocht uit Egypte het monster, de draak, heeft doorstoken. Daarmee doelt hij op farao, of
beter gezegd: op de geestelijke macht die schuilging achter farao. Farao's werden in Egypte vergoddelijkt en aanbeden, vanuit de
gedachte dat de farao de aardse representant is van een geestelijke macht. Ook in de bijbel vinden we deze gedachte terug,
namelijk in Daniël 10, waar we lezen over de engelvorsten van Perzië en Griekenland. Daniël houdt een gebeds- en vastenactie
met betrekking tot de toekomst van Israël en uiteindelijk komt er een engel bij hem. Deze engel vertelt hem dat hij al was
uitgezonden op de eerste dag dat Daniël begon te vasten, maar dat hij in de geestelijke wereld drie weken lang is tegengehouden
door de 'vorst van Perzië'. Deze vorst is niet een aardse koning, want die kan geen engel tegenhouden. Nee, de geestelijke
engelenacht achter de Perzische koning hem tegengehouden! Als we bedenken dat zulke vorsten, alias draken, alias goden, een
engel van God drie weken kunnen ophouden, dan krijgen we een indruk van de enorme macht die ze hebben. De engel vertelt dat hij
het eerst moest opnemen tegen de vorst van het Perzische rijk en daarna tegen de vorst van het Griekse rijk. In de zichtbare
wereld werd het Perzische rijk verslagen door de Grieken, maar uit deze geschiedenis blijkt dat het in feite een geestelijke
machtsstrijd is tussen demonische machten, een schaakwedstrijd van de ene zwarte macht tegen de andere. Is de duivel dan tegen
zichzelf verdeeld? Ja en nee - uiteindelijk niet. Maar de duivel gebruikt al die machten in zijn eigen belang en speelt ze
rustig tegen elkaar uit.
In Jeremia 51:34 lezen we opnieuw hoe de geestelijke wereld verweven is met de natuurlijke wereld, met name op het niveau van
koningen en machthebbers. Verslonden, vernield heeft mij Nebukadnessar, de koning van Babel..., hij heeft mij ingeslokt als een
draak, hij heeft met mijn lekkernijen zijn buik gevuld. Tien verzen verder staat echter: Ik zal Bel, de god van Babel, straffen.
Ik dwing hem heel zijn prooi weer uit te braken (NBV). Het lijkt onlogisch: persoon A (Nebukadnessar) slikt Israël in, maar
persoon B (Bel) braakt hem weer uit! Het wordt pas logisch als je beseft dat Nebukadnessar in wezen één is met de geestelijke
macht die achter hem schuilgaat: de god Bel.
Veel christenen zien in Jesaja 14 een beschrijving van satans val. Ook de oude kerkvaders en de Joodse rabbijnen deden dat.
Hoewel het in eerste instantie lijkt te gaan over een aardse koning, gaat het in vers 12 tot 15 niet meer over een mens, maar
over iemand die wordt aangeduid als de `zoon van de dageraad' (Wie is dat? De zon!), die van de berg der goden wordt verbannen.
De beschrijving van de val van een aardse koning kan soepel overgaan in
de beschrijving van de val van zijn engelvorst, en dan weer terugkeren naar een verhandeling over de aardse koning. Als een rijk
ten onder gaat, dan gaan ook diens goden ten onder (zie ook Jesaja 46:1). Die goden leggen het af tegen de goden van het
overwinnende rijk.
De bijbel schrijft over deze godenwereld als realiteit, maar waar komen deze 'goden' vandaan? Er bestaat een Joodse
overlevering, die beschrijft hoe uit Noach na de zondvloed zeventig volken voortkwamen. Na de Babylonische spraakverwarring
verstrooide God deze 70 volken over de aarde (zie Genesis 9 en Handelingen 17:26). Volgens deze overlevering gaf God ieder volk
een engelvorst mee - een engel die God diende, zoals bijvoorbeeld Michaël door God aan Israël werd toebedeeld. In
Deuteronomium 29:26 lezen we dat Israël `andere goden ging dienen en zich daarvoor neerboog, goden die God hun niet toebedeeld
had'. Later zijn deze engelvorsten ontrouw geworden. Ze hebben zich laten aanbidden alsof zij zelf God zijn, door de volken
waarover zij namens God hadden moeten regeren. Zij staan God nu in de weg en zijn tegenstanders van Hem geworden. Daarvoor
zullen ze echter door God veroordeeld worden. In Psalm 82 staat: God staat in de vergadering der goden, Hij houdt gericht te
midden der goden. Sommige uitleggers menen dat de term 'goden' slaat op aardse rechters, maar er is eigenlijk geen enkele tekst
in de bijbel waar mensen `goden' worden genoemd, met uitzondering van de Messias - maar Hij is dan ook God! Nee, God voert zijn
rechtzaak tegen de goden, de engelvorsten.
Jezus is de hoogste God
In de Westerse traditie hebben we in de evangelieverkondiging sterk de nadruk gelegd op het probleem van de zonde. Maar de
vroege kerk keek heel anders naar het werk van de Here Jezus. Die eerste drie eeuwen legde ze veel meer nadruk op het feit dat
het werk van Jezus aan het kruis de overwinning is over de satan. Jezus is niet alleen voor onze zonden gestorven - ja, dat ook
- maar Hij heeft het werk van satan verbroken, en dus ook de werken van de (demonische) godenwereld (zie o.m. 1 Johannes 12:32,
Hebreeën 2:14 en 1 Johannes 3:8). Elke keer dat iemand van demonen wordt bevrijd, iedere bekering en iedere genezing in Jezus'
naam is een onderdeel van die strijd. Het is niet zo dat iemand `alleen' van zijn zonden wordt verlost, nee, hij wordt uit het
ene rijk losgeplukt en naar het andere rijk overgebracht (Filippenzen 1).
In Handelingen 1 vertelt Jezus dat het koninkrijk in al zijn heerlijkheid nog niet komt, maar dat zijn discipelen de Heilige
Geest zullen ontvangen om als zijn getuigen de wereld voor Hem te winnen. Ze zullen beginnen in Jeruzalem, daarna Judea, dan
Samaria, en zo land voor land veroveren. Dat kan alleen als er in ons een kracht is die groter is dan de kracht van die goden!
Elke stap die de discipelen zouden zetten buiten Israël, was een stap in een wereld die werd beheerst door demonische machten.
In Handelingen zien we meerdere keren hoe de dienaren van God in botsing komen met dienaren van deze goden.
Denk bijvoorbeeld aan Filippi, de toenmalige hoofdstad van Griekenland, waar Paulus het evangelie verkondigt (Handelingen 16).
Dit is de eerste keer dat Paulus oversteekt naar het Europese vasteland. Hier vindt de eerste keiharde confrontatie plaats
tussen de God van de bijbel en de onzichtbare geestelijke machten in Europa, te beginnen met de Griekse goden. De Griekse
mythologie staat vol verhalen over deze goden. Zeus is de oppergod en Apollo is zijn zoon. Apollo heeft als bijnaam 'de
stralende', zo mooi is hij. Ook is hij de bron van alle wijsheid. In de geestelijke wereld is hij de duidelijkste antitype of
`tegenhanger' van Christus. Er is geen grotere tegenstelling mogelijk.
In Filippi wordt Paulus elke dag lastig gevallen door een vrouw met een waarzeggende geest. Zij roept: „Dit zijn dienaren van
de allerhoogste God, die u de weg wijzen naar het heil." Letterlijk staat er dat deze vrouw ‘een Pythongeest' in zich
heeft. Volgens een legende werd de stad Delphi ooit beheerst door een monster, de Python. Apollo ging de strijd aan, versloeg
het monster en nam alle wijsheid van het beest in zich op. Aan mensen die geïnspireerd werden door de god Apollo, en die
verborgen wijsheden konden openbaren, werd een Pythongeest toegeschreven. Het was dus de god Apollo die door de vrouw sprak.
Nu Paulus het terrein van de Griekse goden betreedt, komt die hele godenwereld in opstand. Niet rechtstreeks uiteraard, want
satan is listig. Ze sturen er de slavin op af. Maar Paulus gebiedt de geest om uit deze vrouw weg te gaan. Het gaat daarbij niet
om de vrouw, zelfs niet om de demon in die vrouw, maar om de baas van die demon en dat was Apollo! In Paulus betreedt Jezus het
terrein van Apollo, en Hij zegeviert. Wat een confrontatie van koninkrijken!
Een volgend voorbeeld vindt plaats in Tessalonica, de tweede grote stad van Griekenland (Handelingen 17). Hier worden Paulus en
Silas voor de stadsbestuurders gesleept met als verwijt: Zij beweren dat er een andere koning is: Jezus! Waarom riep deze
boodschap zoveel verzet op? Omdat Paulus verkondigde dat Jezus machtiger is dan de keizer van Rome (die verheerlijkt werd als
god) - en dus ook machtiger dan Zeus en Apollo die verbonden waren met die keizer. Paulus bevond zich op hun terrein, maar hij
kwam het land opeisen voor koning Jezus. Dat is geestelijke oorlogvoering. Ondanks alle beroering ontstond er een kleine
gemeente en tegenwoordig is 97% van Griekenland christelijk! (Dat wil niet zeggen `wedergeboren', maar de christelijke boodschap
en traditie is in dit gebied van geslacht op geslacht overgedragen.)
In Lystra geneest Paulus in Jezus' naam een verlamde (Handelingen 14). Genezingen werden beschouwd als het voorrecht van de
goden, en de koningen spelen daarbij een belangrijke rol. Zij vertegenwoordigden immers de godheid. Zelfs de Franse koningen
hadden tot pakweg 1800 allemaal de reputatie dat ze zieken konden genezen. Een koning heeft per definitie geestelijke macht.
Denk dus niet dat het op het aardse gericht is - zoals sommige christenen beweren - wanneer mensen zich uitstrekken naar
genezing in Jezus' naam. De praktijk van genezing heeft alles te maken met geestelijke strijd! In Handelingen 14 denken de
mensen dan ook direct dat de Griekse goden bij hen zijn gekomen. Een genezing kan immers alleen komen door de goden?! Ze maken
echter de vergissing te denken dat Zeus in hun midden is, met zijn boodschapper Hermes. Wanneer ze hen offers willen brengen,
protesteert Paulus: „Nee, wij vertegenwoordigen niet jullie goden. Wij zijn hier namens een andere God en jullie moeten je tot
Hem bekeren!" Nu worden Paulus en Barnabas bijna gestenigd. De mensen zijn woest: 'hier komt een andere geestelijke macht
onze geestelijke wereld binnen om een genezing uit te voeren? Wat verbeeldt die geestelijke macht zich wel!'
De Griekse god Apollo heeft een tweelingzusje, Artemis. Zij wordt aanbeden als de grote moeder, de vruchtbaarheidsgodin. We
lezen hoe Paulus in Efeze komt, dé stad van Artemis. Hier stond haar tempel met daarin haar beeld, dat uit de hemel zou zijn
gevallen (zie Handelingen 19:35). Paulus komt het domein van Artemis binnen en verkondigt daar dat er een koning is die veel
machtiger en belangrijker is dan Artemis. De godenwereld komt in opstand. Het begint bij de zilversmeden, maar al snel trekt de
hele stad naar het stadion. Twee uur lang scandeert de menigte: 'Groot is Artemis van Efeze!' Het spreekkoor mag niet baten; de
goden verliezen opnieuw de strijd want er ontstaat een bloeiende christelijke gemeente.
Maar dan lijkt het toch te zijn afgelopen. Paulus lijdt schipbreuk en spoelt aan op Malta (Handelingen 28). Hij helpt mee hout
te sprokkelen voor een vuur om zich te warmen, als plotseling uit het hout een adder schiet die zich vastbijt in zijn hand. Hoe
reageren de Maltezers? „Deze man is zeker een moordenaar die de wraakgodin niet wil laten leven, nu hij aan de zee ontkomen is
(vers 4)". Hoewel haar naam niet wordt genoemd, weten we uit andere bronnen hoe deze wraakgodin heette: Nemesis. De mensen
geloofden dat je eindeloos aan de goden kon ontsnappen, maar dat uiteindelijk niemand ontkwam aan Nemesis, de wraakgodin. Zou
Paulus de geestelijke strijd nu dan toch verliezen? De Maltezers verwachten dat hij binnen een paar minuten dood zal neervallen,
maar nee. Hij schudt het dier van zich af, zonder er enig letsel aan over te houden. Het gevolg? Het hele eiland komt tot geloof
door één stomme adder! De mensen wisten namelijk wat het incident met de adder te betekenen had: het was een confrontatie met
de godenwereld.
Later reist Paulus per schip verder naar Rome en Lucas beschrijft dan een detail waar je gemakkelijk overheen zou lezen. In
Handelingen 28:11 staat dat het schip waarop zij voeren 'de Dioskuren' als boegbeeld had. Bij zo'n detail denk je in eerste
instantie: Ach, al heette dat schip 'de Eenhoorn', wat maakt het uit? Maar deze naam is veelzeggend. De Dioskuren waren namelijk
de zonen van Zeus en... Nemesis! Dus Zeus en Nemesis zijn verslagen en hun twee zoontjes moeten Paulus nu naar Rome dragen! Een
afgang die de mensen van die tijd heel goed begrepen. Als wij gaan begrijpen wat Jezus' overwinning aan het kruis inhoudt en
meer besef krijgen van de geestelijke machten die Nederland in hun greep houden, dan kunnen wij met des te meer overtuiging
proclameren: Jezus Christus is de Allerhoogste God!
(Samenvatting van een seminar tijdens de Herstelconferentie 2008, door Joyce de Jongh. Een uitgebreide studie over dit onderwerp
is te lezen in het boek `De negende koning' W.Ouweneel)
|