Ellips - mei 2009 - www.eh.nl
Darwin Special
Het tweemaandelijkse tijdschrift van de Evangelische Hogeschool komt in mei 2009
met een Darwin Special.
Redactioneel
Hoofdredacteur, Willem J. Ouweneel schreef in deze Ellips o.a.:
....Bij de Darwinherdenking op 12 februari jl. zei Robbert Dijkgraaf, president van de Koninklijke Academie van Wetenschappen,
dat Darwin 'het beste idee aller tijden' had gelanceerd. Eigenaardig. De werkelijkheid is immers (a) dat de evolutie-idee
als zodanig al veel eerder was gelanceerd, o.a. door Kant, Lamarck en Darwins eigen grootvader Erasmus Darwin, en (b) dat
de idee van een algemene evolutie door louter natuurlijke selectie, aangrijpend op toevallige (volgens het neodarwinisme door
DNA-mutaties bewerkte) variatie, zieltogende is. Nou ja. Er is wel meer onenigheid over de betekenis van Darwin - ook in dit
nummer. Lees en huiver......
RECENSIES
In deze Ellips vindt u tevens een aantal interessante boekrecensies. Klik op de
onderstaande links naar de recensies.
- Recensie 1: Darwin in
domineesland - Bart Leeuwenburgh. Klik hier voor deze recensie...
- Recensie 2: Sporen van God - door dr. James G. Defares. Klik hier voor deze recensie...
- Recensie 3: Sterrenstof - door René
Franssen.
Klik hier voor deze recensie...
- Recensie 4: DVD 'Duizenden... Niet miljarden?' door St. De Oude Wereld. Klik hier voor deze recensie...
Ellips - mei 2009
Hoe relevant is Darwin nog?
door Willem J. Ouweneel
Nagenoeg alle natuurwetenschappers geloven in een algemene evolutie, maar hoe velen van de deskundigen geloven nog dat een
dergelijke evolutie geheel en al verklaard kan worden door alleen natuurlijke selectie (en randommutaties)? vraagt prof.
Ouweneel.
Prof. dr. Willem J. Ouweneel (1944) is
gepromoveerd in de biologie (1970), de filosofie (1986) en de theologie (1993). Hij is verbonden aan de Evangelische
Theologische Faculteit (Leuven), de Evangelische Theologische Academie (Zwijndrecht) en de Evangelische Hogeschool
(Amersfoort). Hij heeft een omvangrijke predik- en schrijfbediening.
Als bioloog heb ik groot respect voor Charles
Darwin. De geestelijkheid had hem wijsgemaakt dat elke biologische soort onveranderlijk was en geschapen was daar waar die soort
zich nog steeds bevond. Op zijn wereldreis ontdekte Darwin echter dat soorten juist zeer veranderlijk zijn en zich aanpassen aan
nieuwe biologische omstandigheden. Door geografische isolatie kunnen soorten zich zelfs `splitsen'; dat betekent dat de twee
nieuwe soorten wel gemeenschappelijke voorouders hebben, maar exemplaren van de twee nieuwe soorten herkennen elkaar niet meer
als soortgenoten. Dat was zijn eerste grote ontdekking, die sindsdien duizendvoud bevestigd is.
Darwin vroeg zich af welke factoren die variatie in de natuur, die zelfs tot nieuwe soorten kan
leiden, verklaarden. Hij bedacht dat de kunstmatige selectie die fokkers en kwekers toepassen, eigenlijk net zo voorkomt in de
levende natuur. 'Natuurlijke selectie' is dé factor waardoor soorten variëren. Dat betekent: de vormen die het best
'aangepast' zijn aan hun levensomstandigheden hebben de meeste kans zich te handhaven en hun genen door te geven aan volgende
generaties.
Het is eigenlijk wel grappig dat zelfs de meest doorgewinterde creationisten vandaag de dag op deze twee essentiële punten
'darwinisten' zijn. Wat Darwin echter vervolgens deed, heeft niét ieders instemming, en dat is zijn ontdekkingen extrapoleren
tot een algemene evolutieleer. Hij was daar wel voorzichtig in — zijn boek heet Over de oorsprong
van de soorten, en niet 'van de orden, klassen en phyla’. Toch meende hij dat het door hem voorgestelde mechanisme van de
voortdurende variatie in de natuur ook zou moeten kunnen verklaren hoe uiteindelijk uit een eencellige zich de mens ontwikkeld
heeft. Darwin deed hier wat zovele grote ontdekkers hebben gedaan: van een op zichzelf waardevolle idee een alomvattende theorie
maken. De Duitsers spreken hier van Entdeckersfreude. Je ziet hetzelfde bijvoorbeeld bij Karl Marx, die uit zijn idee van de ‘klassenstrijd'
de hele geschiedenis van de mensheid meende te kunnen verklaren. Evenzo meende Sigmund Freud uit zijn idee van het 'onbewuste'
het hele psychisch-geestelijke leven van de mens te kunnen verklaren.
Uiteindelijk vallen zulke alomvattende theorieën altijd door de mand: nog maar weinig wetenschappers hangen de marxistische
opvatting van de geschiedenis of de freudiaanse opvatting van de psyche aan. Wat dat betreft lijkt Darwin heel wat meer succes
gehad te hebben. Maar dat is slechts schijn. Wetenschappers nemen vandaag wel bijna unaniem de idee van een `algemene evolutie'
(van eencellige tot mens) aan, maar dat betekent niet dat zij ook darwinisten zijn. Ten eerste had Darwin nog geen idee van
genetica (erfelijkheidsleer). Een van de redenen waarom de `wetten van Mendel' (1865, zes jaar na Darwins boek) niet erg veel
aandacht trokken was vermoedelijk dat ze aanvankelijk in strijd leken met Darwins theorie: de discontinuïteit in de genetische
variatie leek in strijd met Darwins idee van geleidelijke evolutie. Pas in de jaren twintig ontwikkelde zich het neodarwinisme,
waarin Darwins idee van de natuurlijke selectie gecombineerd werd met de inzichten van de piepjonge erfelijkheidsleer. Naast de
natuurlijke selectie werd nu een tweede factor aangenomen die de evolutie moest verklaren, en wel 'mutaties'; dat betekent:
wijzigingen in het erfmateriaal (het genotype), die tot nieuwe vormen (fenotypen) leiden, waarop de natuurlijke selectie dan kan
inwerken.
De wetenschapper resp. theïst Darwin had in dubbel opzicht gelijk: (a) soorten veranderen, en wel (in belangrijke mate) door
natuurlijke selectie; (b) hij ging uit van een 'Eerste Oorzaak, begiftigd met een intelligent verstand' (aangehaald in Miller,
p. 287). Hij was dus geen atheïst, zoals velen van zijn discipelen. Daarentegen hadden de speculator Darwin én de latere
neodarwinisten ongelijk: natuurlijke selectie (aangevuld door randommutaties) kan de vermeende algemene evolutie niet verklaren.
'Onzinnige hypothese’
Een van de aardigste boeken die ik onlangs gelezen heb, heet Sporen van God en is geschreven door prof. dr. James Defares
(zie de recensie elders in dit nummer). Hij schrijft op p. 19: 'Darwinisten vormen een sekte. Darwinisme is geen
wetenschappelijke discipline, maar een (onbewezen) stelsel van geloofsartikelen, oftewel een ideologie. ( ... ) Net als volgens
de wiskundig ongeschoolde de sonnetten van Shakespeare best gemaakt kunnen worden door een stel chimpansees, beukend op hun
typemachines, als er maar genoeg tijd beschikbaar is, zo kan de mens in vier miljard jaar door toevallige mutaties uit de
protobacterie zijn ontstaan. Aldus de "theorie" van het darwinisme. Je kunt je afvragen hoe het mogelijk is dat
geleerden en professoren aan topuniversiteiten in een dergelijke - voor de leek onzinnige - hypothese kunnen geloven.
Inderdaad: het neodarwinisme zit met een aantal fundamentele vragen, die door James Defares in zijn heerlijke boek als volgt
weergegeven worden:
(a) In wezen kent het neodarwinisme nog steeds alleen déze twee verklaringsmechanismen voor de algemene evolutie:
randommutatie en natuurlijke selectie. Maar hoeveel vakkundige biologen geloven vandaag nog steeds dat deze twee mechanismen
werkelijk toereikend zijn om de veronderstelde algemene evolutie te verklaren? Michael Demon schreef aan het eind van zijn
vermaarde boek: 'Is het werkelijk aannemelijk dat willekeurige processen een werkelijkheid zouden kunnen scheppen waarvan de
complexiteit van het kleinste element - een bruikbaar proteïne of gen - onze eigen creatieve vermogens ver te boven gaat, een
realiteit die het tegengestelde is van toeval, die in elk opzicht alles wat door de intelligentie van de mens is voortgebracht,
overtreft?'
(b) Het neodarwinisme heeft nog steeds geen antwoord op de bezwaren die wiskundigen al in 1967 uitten: de
neodarwinistische aannames zijn statistisch finaal onmogelijk (zie Moorehead & Kaplan). Een van de belangrijkste
evolutiebiologen van onze tijd, prof. Lynn Margulis, schreef (zie Defares, p. 405): 'Ik sta al jaren kritisch tegenover
mathematisch neodarwinisme. It never made sense to me. Ons wordt verteld dat willekeurige mutaties - waarvan de meeste
schadelijk zijn - de voornaamste oorzaak zijn van evolutionaire verandering. Ik herinner me dat ik op een dag wakker werd met de
openbarende gedachte: Ik ben geen neodarwinist!' In 1995 schreef ze (zie Brockman): 'De neodarwinistische traditie doet denken
aan frenologie [de pseudowetenschap van de schedelknobbels] en is een soort wetenschap die kan verwachten exact hetzelfde lot te
ondergaan. Achteraf bezien zal zij belachelijk lijken, omdat zij belachelijk is.
Abiogenese e.a.
(c) Het neodarwinisme heeft geen antwoord op het grootste van alle evolutionaire problemen: de abiogenese, het ontstaan van
leven uit levenloze materie. Ten eerste is er geen bewijs dat de veronderstelde 'oersoep' ooit werkelijk heeft bestaan. Ten
tweede is er nog steeds geen afdoend antwoord op het probleem dat alle eiwitten in de levende natuur uitsluitend uit
'linksdraaiende' aminozuren bestaan, terwijl, als aminozuren in het laboratorium worden gesynthetiseerd, men altijd een mengsel
van links- en rechtsdraaiende zuren krijgt. Ten derde: de blauwdruk voor bio-eiwitten ligt in het DNA; als het leven begon met
eiwitten, waar komt dan het DNA vandaan?
En dat zijn nog maar een paar van de problemen. De beroemde kwantumfysicus Paul Dirac was lange tijd atheïst, maar zei in 1971
tijdens een symposium van Nobelprijswinnaars: `Ik ben van mening dat het onder deze omstandigheden onontkoombaar is het bestaan
van een God aan te nemen die nodig is om leven te doen ontstaan' (Defares p. 436).
(d) Waar is het neodarwinistische antwoord op de stelling van de Amerikaanse paleontologen
Stephen Gould en Niles Eldredge (zie diens Reinventing Darwin) dat het darwinisme zich vastklampte aan de mythe van
geleidelijke, zich aanpassende transformatie, ondanks het duidelijke bewijs van het tegendeel? Hun theorie van het punctuated
equilibrium ('soorten veranderen soms in korte tijd heel snel, om dan weer lange tijd gelijk te blijven') betekende een nekslag
voor het neodarwinisme.
(e) Waar is het neodarwinistische antwoord op de `cambrische explosie', dat wil zeggen dat pakweg vanaf 570 miljoen jaar
geleden soorten uit alle klassen van het dierenrijk als het ware 'uit het niets' verschenen, en dat binnen enkele tienduizenden
jaren? (Zie het artikel van Richard Kerr en bijv. het boek van Gerald Schroeder.) Niks geen miljarden jaren voor de vorming van
deze soorten en niks geen 'evolutieboom met vele vertakkingen': alle phyla ontstonden min of meer tegelijkertijd en 'in een
oogwenk’. Voor de hele cambrische explosie was slechts vijf, hoogstens tien miljoen jaar nodig; dat is, als de geschiedenis
van het leven 24 uur heeft geduurd, slechts enkele seconden. In 2004 lanceerde dr. Stephen C. Meyer de idee dat goddelijke
interventie de meest logische en biologisch steekhoudende verklaring biedt voor de cambrische explosie (zie in Dembski &
Ruse). Defares zegt zelfs (p. 397): 'Een ding staat vast. Niet theologisch, maar wetenschappelijk: de cambrische explosie is een
Goddelijke daad, het product van ontwerp.'
(f) Een van de voornaamste evolutiebiologen van de twintigste eeuw was Ernst Mayr, die pas na zijn emeritaat erkende dat
de oorsprong van Homo sapiens een 'puzzel' was die misschien nooit opgelost zou kunnen worden (in Schroeder, p. 127). Als zelfs
iemand als Mayr dat zegt, dan is het onzin te zeggen dat de mens niets anders dan een geëvolueerde mensachtige (hominide) is -
daarvoor is de kloof te groot. Geleerden die deze kloof bagatelliseren, maken zich belachelijk. Het ontstaan van de mens is puur
biologisch gezien net zo'n groot raadsel als de abiogenese en de cambrische explosie. Waarom heeft de mens gaven voor wiskunde,
muziek, ruimtevaart, poezie, die hij absoluut niet nodig heeft om in de natuur te overleven? Alfred Russell Wallace, de
medeontdekker van de natuurlijke-selectietheorie, zei al dat `de natuur een soort nooit begiftigt met meer gaven dan die nodig
zijn voor het dagelijks bestaan' (Defares p. 442).
(g) Het door en door materialistische (neo)darwinisme heeft geen ruimte voor alles wat mind (geest, denken) is. Het
fascineert mij buitengewoon dat totaal nieuwe benaderingen in de natuurwetenschap meer ruimte laten voor de plaats van
`intelligentie' in het functioneren van de levende natuur. Zie vooral David Ash & Peter Hewitt, die een mechanisme
voorstellen 'waardoor intelligentie de evolutie zou kunnen sturen;en wel door interactie met DNA. Dit is pas echt 'theïstische
evolutie': als een algemene evolutie al heeft plaatsgevonden, dan alleen door sturing van een Hogere Intelligentie.
‘Theïstische evolutie’
In een recent artikel in het Nederlands Dagblad maakte ik bezwaar tegen de term 'theïstisch evolutionisme', die gemakkelijk de
suggestie wekt dat een algemene evolutie uit zichzelf niet mogelijk zou zijn, en dat God erbij gehaald wordt om de gaatjes in
onze verklaringswijze te vullen (God als deus ex machina). Het punt is nu juist dat wij binnen de natuurwetenschap nooit een
beroep op God mogen doen (en ook niet hoeven te doen) om de leemten in onze kennis op te vullen. Zo mag 'theïstisch
evolutionisme' dus alleen betekenen dat de algemene evolutie geheel uit de ons bekende biologische wetten verklaard moet worden,
maar dat God de insteller van die wetten is en de 'drager' van het evolutieproces, net zoals Hij elektrische processen 'draagt’.
Je kunt de zaak echter ook omdraaien. Evolutie is niet zomaar een natuurwetenschappelijk fenomeen: het gaat om een (vermeend)
proces in een ver verleden (doorwerkend tot in het heden), dat in zijn algemeenheid slechts eenmaal heeft plaatsgevonden.
Historische gebeurtenissen in het verleden zijn aannemelijk als ze (a) in het verleden naar onze voorstellingen überhaupt
kónden plaatsvinden, en (b) als ze voldoende en betrouwbaar gedocumenteerd zijn. Dat zijn nu precies de vragen waar het om
draait: (a) kón, op grond van wat we nu weten van de biologie, een algemene evolutie inderdaad plaatsvinden? En (b) vormen de
beschikbare fossielen inderdaad een voldoende en betrouwbare documentatie van de (vermeende) algemene evolutie?
Wat (a) betreft: op grond van bovenstaande (zeer summiere) gegevens is er alle reden om te stellen: de abiogenese, de cambrische
explosie en het ontstaan van de mens konden niet via de ons bekende natuurwetten plaatsvinden. Daarmee is de evolutie-idee als
zodanig nog niet van tafel; we weten alleen niet, als een algemene evolutie heeft plaatsgevonden, hoe zij wetenschappelijk
gezien heeft kunnen plaatsvinden. Hier zou men zich ruimte kunnen denken voor `theïstische evolutie' in strikte zin: als een
algemene evolutie heeft plaatsgevonden, dan alleen door sturing van een Hogere Intelligentie.
Dan moet men echter wel een positief antwoord op (b) weten: vormen de beschikbare fossielen inderdaad een voldoende en
betrouwbare documentatie van de (vermeende) algemene evolutie? Niet alleen is er het reusachtige probleem van de cambrische
explosie, maar bovendien vertoont de fossiele planten- en dierenwereld in grote trekken nog steeds dezelfde discontinuïteit als
de huidige planten- en dierenwereld; hoogstens zijn talloze vormen uitgestorven. Er zijn vandaag wel meer zogenoemde
`tussenvormen' tussen verschillende orden bekend dan in mijn 'creationistische periode', maar het is maar een handjevol
vergeleken bij de duizenden tussenvormen die we zouden verwachten als de evolutieleer juist zou zijn. (N.B. Ik heb het niet over
tussenvormen tussen soorten, want die kan men rekenen tot de normale variatie in de natuur.)
In 1979 schreef de paleontoloog David Kitts (p. 353): 'Weinig paleontologen hebben denk ik ooit aangenomen dat fossielen op zich
een basis leveren voor de conclusie dat evolutie zou hebben plaatsgevonden. En in 1982 schreef Thomas Kemp, curator van de
zoölogische collecties van de Oxford Universiteit (p. 319): 'In geen enkel adequaat gedocumenteerd geval is het mogelijk de
overgang te traceren, soort voor soort, van het ene genus naar het andere. Is de situatie sinds een kwart eeuw nu werkelijk zo
dramatisch verbeterd?
Ontstaansagnost
Als echter de fossielen geen echte basis leveren voor de aanname van een algemene evolutie, en de biologie nog steeds niet
de mechanismen kan leveren die een algemene evolutie aannemelijk maken, waar staan we dan? Het enige alternatief voor een
algemene evolutie dat ikzelf kan bedenken is een afzonderlijk ontstaan van de hoofdlevensvormen binnen het planten- en
dierenrijk. Ik heb dat in verschillende publicaties aangeduid als het polyfyletisch-homeostatisch model. 'Polyfyletisch’
betekent: de verschillende `stammen' (Gr. phyla, zeg maar: typen) zijn naast elkaar ontstaan (dus niet `monofyletisch': allemaal
uit één enkele `stam' ontstaan). 'Homeostatisch’ betekent dat de bekende genetische mechanismen veeleer gericht zijn op
behoud van de soort, dan op de ontwikkeling van nieuwe soorten. Afhankelijk van de natuurlijke omstandigheden kunnen zulke
soorten sterk oscilleren rond een wildtype, maar ze blijven basaal dezelfde. Men spreekt dan van (fenotypische) variatie, zo men
wil: micro-evolutie. Homeostase is de regel, splitsing van een soort in twee nieuwe soorten is de uitzondering. En dan spreek ik
inderdaad over `splitsing: Lynn Margulis vroeg in de jaren tachtig naar één enkel ondubbelzinnig voorbeeld van de vorming van
een nieuwe soort door de opeenhoping van mutaties – en kreeg van niemand antwoord.
Ik vind dat polyfyletisch-homeostatische model nog steeds een aardig model, zoals ik in 2005 nog aangaf in mijn boek De God die
is; maar meer dan een model is het natuurlijk niet. Vroeger geloofde ik dat het polyfyletisch-homeostatisch model inderdaad
precies overeenkomt met wat Gn 1 leert, maar ik ben daar vandaag op puur exegetische en theologische gronden niet meer zo zeker
van (zie mijn boek De schepping van God). Wat ik echter evenmin zeker weet is of er een algemene evolutie (van eencellige tot
mens) heeft plaatsgevonden.
Zolang ik dat niet zeker weet, noem ik mij puur natuurwetenschappelijk gesproken liever een 'kosmologisch agnost' of een
'ontstaansagnost'. Dat is iemand die niet zeker weet hoe het leven zich hier op aarde ontwikkeld heeft, en die zich bovendien
afvraagt of we het ooit zeker zullen kunnen weten. Dat is dan jammer. Maar de hoofdzaak blijft voor mij overeind, en dáárin
ben ik zeker géén agnost: ik geloof in Gn l. Ik geloof dat God de Schepper en Onderhouder van alle dingen is. En ik geloof in
een beperkte mate van evolutie. De rest zal ik wel zien.
Aangehaalde literatuur
Ash, D.A. & Hewitt, P. 1991. Science of the Gods: Reconciling Mystery and Matter. Wellove: Gateway Books.
Brockman, J. (ed.) 1995. The Third Culture: Beyond the Scientific Revolution. New York: Simon & Schuster.
Defares, J.G. 2009. Sporen van God: Feiten en fictie over God, Jezus en Hiernamaals. Naarmen: Strengholt United Media.
Dembski, W.A. & Ruse, M. 2004. Debating Design: From Darwin to DNA. Cambridge: Cambridge University Press.
Denton, M. 1985. Evolution: A Theory in Crisis. Bethesda: Adler & Adler.
Eldredge, N. 1995. Reinventing Darwin: The Great Debate at the High Table of Evolutionary Theory. New York: J. Wiley & Sons.
Kemp, T.S. 1982. Mammal-Like Reptiles and the Origin ofMommals. New York: Academic Press.
Kerr, R.A. 1995. Did Darwin Get It All Right? Science 267, p. 1421.
Kitts, D.G. 1979. Search for the Holy Transformation, Paleobiology, Summer Issue.
Miller, K.T. 1999. Finding Darvvm' God: A Scientist's for Common Ground Between God and Evolution. New York: HarperCollins.
Moorehead, P.S. & Kaplan, M.M. (eds.) 1967. Mathematical Challenges to the Neo-Darwinian Interpretation of Evolution.
Philadelphia: Wistar
Institute Press.
Ouweneel, W.J. 2005. De God die is: Waarom ik geen atheïst ben. Vaassen: Medema.
Ouweneel, W.J. 2008. Deschepping van God: Ontwerp van een scheppings-, mens- en zondeleer. Vaassen: Medema.
Schroeder, G.L. 1998. The Science of God: The Convergence of Scientific and Biblical Wisdom. New York: Free Press.
|