www.vergadering.nu  Recensie-index  www.vergadering.nu

1 RECENSIE


De kring om de Messias
Israël als volk van de lijdende Heer
Dr. A. van de Beek
Paperback
453 Pagina's
Boekencentrum, 2004
ISBN: 9021138972
Dit boek bestellen bij Boekwinkeltjes.nl (tweedehands)...

of zoek bij: fakkel.nl | ichthusboekhandel.nl | goedhartboeken.nl
 
Israël past niet op de wereldkaart. Toen Abraham de belofte kreeg dat zijn nageslacht het land zou krijgen, lag meteen het probleem levensgroot op tafel: 'De Kanaänieten woonden toen in het land.' Het is altijd het land waar anderen in wonen. Het thuis van Israël is nooit het eigen thuis. 

Dat geldt voor Israël zoals het verstrooid is onder de volken, dat geldt ook voor Israël in het beloofde land. Daarmee is de geschiedenis van Israël als geschiedenis van lijden gegeven. Het is de geschiedenis van het volk dat er niet hoort te zijn. Juist daarin is het de geschiedenis van de God die er niet hoort te zijn. De God van Israël is ook de wereld te veel. Hoogtepunt van deze geschiedenis is de verhoging van de Messias van Israël aan het kruis. Daar wordt Israëls God, die zijn volk heeft gekozen, ten diepste gekend. 

En het land dan? Israël zal moeten leren dat voor de priesters gold dat de Here hun erfdeel is. Als Israël zich leert verstaan als kring om de priesterlijke Messias, dan dient dat uiteindelijk hun vrede. In dit boek komen achtereenvolgens aan de orde: de Messias, het lijden, de verkiezing, de wet, de cultus en het land.
 


1. Wapenveld - augustus 2004 - www.wapenveldonline.nl

De kring om de Messias
Israël als volk van de lijdende Heer
Dr. A. van de Beek

Recensie door A. Noordegraaf

Israël, land, volk, staat, roept nog altijd tegenstrijdige reacties op. Zowel politiek als theologisch zijn de meningen verdeeld, vooral als het gaat om de toekomst van Jeruzalem en het land. De conflicten tussen Joden en Palestijnen, de schokkende beelden van terreur en tegengeweld laten niemand onbewogen. En het is niet eenvoudig hierin een goede weg te gaan. Religie en politiek blijken juist als het om Israël gaat gevoelige onderwerpen te zijn. Tegenover hen die door dik en dun met bijbelse argumenten de politiek van Israël verdedigen staan zij die theologisch met de staat geen kant uit kunnen. Blinde liefde enerzijds en antisemitische geluiden anderzijds maken het moeilijk om een verantwoorde theologische invulling te geven aan de solidariteit met onze oudste broeder in Gods verbond, een solidariteit die tegelijk niet blind maakt voor het leed van de Palestijnen.

Soms heb je het gevoel vermorzeld te worden tussen die twee uitersten. Wat kun je theologisch zeggen? Niet zelden wordt het gesprek bemoeilijkt door felle emoties. Een kritische column in dit blad aan het adres van Christenen voor Israël bezorgde de columnist een bittere reactie. Zoiets bevordert de discussie niet. Terwijl theologische bezinning nu meer dan ooit nodig is. Immers het enthousiasme waarmee met name binnen de Hervormde Kerk Israël in 1951 op de agenda werd geplaatst, is bij de officiële organen van de kerk sterk afgenomen. Recent bestempelde de vroegere studiesecretaris voor Kerk en Israël, dr. H. Vreekamp, een onlangs aangenomen reorganisatievoorstel als een breuk met vijftig jaar Kerk en Israël. Gaat het in dat voorstel alleen om een noodzakelijke bezuiniging? Of illustreert een en ander de verlegenheid waarin we verkeren? Hebben we nog zicht op Israël of zijn de vensters beslagen?

In deze situatie is de verschijning van een lijvige Israël-studie van de Amsterdamse hoogleraar A. van de Beek een gebeurtenis. Het is een boek dat boeit van het begin tot het einde, getuigenis aflegt van een formidabele bijbelkennis en een omgang met de Schrift die respect afdwingt, maar bovendien geen vraag uit de weg gaat.

Met de publicatie van deze studie lost de auteur een belofte in die hij aan het slot van zijn boek Jezus Kurios deed, namelijk de relatie tussen Christus en Israël in een apart boek te belichten.

Anders dan zijn leermeester Berkhof bij wie Israël wel breed aan de orde komt, maar dan als voorgeschiedenis van Christus, doordenkt Van de Beek de vragen die Israël oproept tot en met de Holocaust, de stichting van de staat Israël en de huidige problematiek in het land tussen Joden en Palestijnen. Wat betekent het voor de christelijke theologie dat de God die wij belijden de God van Israël is? Wij kennen deze God in het aangezicht van Jezus Christus, God in ons midden, als de gekruisigde die is opgestaan. ‘Het kruis van Christus is het hoogtepunt van Gods aanwezigheid in de wereld, hetgeen wordt bevestigd in Christus die in zijn verrijzenis glorie van God ontvangt. Zo is Christus de vervulling van de Schriften’ (23). Wat betekent dit motief van de vervulling door Jezus Christus als voltooiing voor het Joodse volk in de geschiedenis na Pasen? De titel van het boek De kring om de Messias en de afbeelding die de omslag siert, een detail van Chagalls beroemde schilderij De witte kruisiging geven de strekking van deze studie aan. We kunnen Jezus niet verstaan als we Hem niet zien in de kring van zijn volk. Zijn kruisiging is het brandpunt van alles waar Israël voor staat. Een theologie van het kruis en een theologie van de shoah drukken beide de gehoorzaamheid aan de Tora uit. Toch vergisse men zich niet. In tegenstelling tot diegenen die graag spreken over een Joodse Jezus die niet meer is dan een Tora-getrouwe Jood, spreekt Van de Beek over Jezus, de Christus, de Vervuller van Wet en Profeten. Vanuit de gemeenschap met Christus spreken we met Israël en weten we ons verbonden met dit volk van de Messias. De vraag die dan bij je boven komt is of dit toch niet iets anders is dan wat Chagall bedoelde met het verband dat hij legde tussen het kruis en het lijden van het volk Israël. Van de Beek werkt zijn thema uit in een zevental hoofdstukken: de Messias, het lijden, de verkiezing, de wet, de cultus, de besnijdenis en het land.

Er is inmiddels al zoveel over verschenen dat ik afzie van een uitvoerige weergave van de inhoud. Ik stip enkele punten aan die me troffen en tegelijk voor vragen stellen. Allereerst noem ik als belangrijk punt dat de synagoge naast de kerk blijft bestaan. Dat is voor de christelijke gemeente van levensbelang. Wij, christenen van heidense kom-af zijn er bij gekomen. Eerst de Jood en dan de Griek. Toch verhindert dat Van de Beek niet om een twee-wegen leer radicaal af te wijzen.

Ook voor een Jood is nodig de bekering tot Christus. Zelfs neemt hij het op voor de term ‘Jodenzending’. In het licht van de zendingsprediking van de apostelen is dit te verdedigen. Het gesprek dat Paulus voert met Joden in de synagoge gaat op het scherp van de snede, leidt niet zelden tot een breuk, vooral als Joden uitgedaagd worden door deze zoon van Israël tot geloof en omkeer. Maar toch…is het wijs om, geleerd door de geschiedenis, een zo beladen term weer in te voeren? Je kunt een geschiedenis van twintig eeuwen waarin zending niet zelden besmet was met allerlei antisemitische uitlatingen en vaak voortkwam uit een kwalijke vervangingstheologie, niet wegpoetsen. Geeft bovendien het verschil in teneur tussen de apostolische prediking voor Joden en die voor de heidenen (denk aan Paulus’ rede op de Areopagus, en 1 Thess. 1:9-10) ons geen aanleiding om hier toch te onderscheiden zoals in de Hervormde Kerkorde van 1951 gebeurde?

In de tweede plaats wijs ik op de hoofdstukken over de wet en de cultus. Christelijke discussies, aldus de schrijver op bladzijde 213, die inzetten met de vrijheid van de wet, missen hun grond. Je loopt het risico te vallen in de valkuil van de goedkope genade. Vervulling van de wet impliceert ook radicalisering. Als Christus de vervulling van de wet is kan die voor christenen nooit een last zijn. Zo komt er zicht op Psalm 119 en de vreugde van de wet. De prikkelende opmerkingen over afschaffing van het Kerstfeest mogen dan wat ‘overdone’ zijn, het kan toch geen kwaad als iemand anno 2003 eens helder laat zien hoe de secularisering van het Kerstfeest in onze cultuur alles te maken heeft met een heidendom dat geen weet meer heeft van de Joodse wortels.

In de derde plaats noem ik het hoofdstuk over de landbelofte. Eerlijk gezegd heeft me dit het minst bevredigd. Het is ook een uitermate complex en lastig vraagstuk. Ik heb de indruk dat de auteur er ook niet uit komt. Zijn stelling dat je over het land moet nadenken vanuit de optiek van de priesterstam Levi die geen geografisch erfdeel heeft en dat dus Joden moeten sterven aan het land, mag recht van spreken hebben tegen een verpolitisering van de bijbelse teksten over het land, maar hebben voor mijn gevoel toch iets spiritualiserends en doen geen recht aan wat in 1948 gebeurd is en wat voor mij toch altijd nog een teken is van de trouw van God.



In de vierde plaats wijs ik op wat de auteur schrijft over het lijden van de Messias en het lijden van het Joodse volk. Israël is de eerstgeboren Zoon van God. Kenmerkend voor het zoonschap – en dat geldt ook Hem die als de Zoon van God de vervulling is – is het lijden. Aan de ene kant boeit me de manier waarop de auteur vanuit de bijbelse-theologie dit verband laat oplichten, anderzijds heb ik het gevoel dat het wat smalsporig is als lijden tot exclusief kenmerk voor de verkiezing van Israël gemaakt wordt. Van de Beek schrikt voor de consequenties van zijn these niet terug, gelet op wat hij schrijft over Gods handelen en Auschwitz. Velen zijn op dit punt over de auteur heen gevallen. Niet altijd terecht denk ik. Immers het gaat de schrijver er allerminst om de gruwel van de Holocaust inzichtelijk te maken. Inzichtelijk maken leidt immers al snel tot goed praten. Maar de auteur wil het gebeuren van Auschwitz doordenken tot op God. Elk spoor van deïsme moet immers in een bijbelse en gereformeerde theologie vermeden wordt. God handelt in oordeel en genade in de concrete geschiedenis. Dat maakt Auschwitz niet begrijpelijk. ‘Juist in dit niet meer verstaanbare lijden is Hij aanwezig’ schrijft Van de Beek op bladzijde 109. Toch blijf ik moeite houden met de haast heilshistorische manier waarop over het lijden van het Joodse volk in relatie tot noties als plaatsbekleding en verzoening geschreven wordt. Doe je dan niet tekort aan de uniciteit van Christus’ lijden juist vanuit de optiek van de vervulling van de wet gezien?

Maar bovenal heb ik moeite met de concentratie op het kruis en het lijden, die dit boek doortrekt en daarin in het spoor van Van de Beeks boek Jezus Kurios blijft. Die moeite hangt samen met het feit dat Van de Beek ook in dit boek de opstanding toch wel zeer eenzijdig ziet als de keerzijde en de bevestiging van het kruis. Het kruis heeft te maken met de werkelijkheid van onze aardse geschiedenis. Akkoord, maar geldt dat ook niet de opstanding, zeker als we bedenken dat de opgestane Heer regeert door zijn Geest, de eerste gave en het onderpand van de voleinding. Wat bedoelt de schrijver met zijn opmerking dat de opstanding niet plaats vindt in deze aardse werkelijkheid (blz. 94). Het is stellig een gebeuren sui generis, waar geen historicus zijn vingers achter krijgt. Maar de verschijningsverhalen, bijvoorbeeld Johannes 20 en 21 zijn toch wel degelijk betrokken op de aardse werkelijkheid. Heeft de opstanding als het gaat om het concrete Israël toch niet meer betekenis dan de auteur waar wil hebben? Ik denk aan de apostolische prediking na Pinksteren zoals we die vinden in Handelingen 2 en 3. De opstanding maakt het kruis niet ongedaan. Dat is ongetwijfeld juist. Er blijft de gemeenschap aan het lijden van Christus. Maar dan wel in het perspectief van de opstanding der doden en in het perspectief van de Geest die hier en nu nieuw leven wekt. Heeft het ‘nut’ van de opstanding waar de catechismus in zondag 17 zo prachtig over schrijft, ook geen betekenis voor Israël als land en volk. Gaat er van Christus opstanding alleen een radicale kritiek uit? Of is er ook niet een uitwerking in de concrete geschiedenis die van betekenis is voor de weg van Israël in onze tijd? Kortom: ik lees veel over de lijdende Christus – en het raakt me diep – maar ik hoor voor mijn gevoel weinig over de werkzame presentie van de opgestane Heer in de geschiedenis. Je krijgt daarmee de cirkel niet rond. Je blijft met vragen zitten. Het ‘dat’ van Israëls toekomst is helderder dan het ‘wat’. En je kunt ook teveel weten, denk ik wel eens, als ik het gemak zie waarmee sommige broeders en zusters regelrechte lijnen trekken van de profetie naar de politiek. Maar bij Van de Beek bekruipt me het gevoel dat de betekenis van de opstanding er toch wat bekaaid af komt. Ik ben het eens met Spijkerboer die onlangs schreef: ‘De catechismus geeft de opstanding het volle pond en bij Van de Beek blijft daar maar een onsje van over.’

Ik moet het vanwege de mij toegestane ruimte hierbij laten. Wij zijn met dit boek niet snel klaar. Het is te hopen dat het op de theologische agenda blijft staan. En het zou van weinig wijsheid getuigen als we het zouden afdoen als het werk van een ‘cultuurpessimistische apocalypticus’ zoals onlangs iemand de schrijver typeerde.

Daarmee doe je aan de auteur geen recht en nog minder aan de strekking van deze diepgravende studie. Een niet geringe verdienste is dat de auteur helder weet te formuleren ook voor hen die het theologisch jargon niet gewend zijn. Het is geen boek dat je er even tussen door leest. Maar wie er de tijd voor neemt ziet die moeite rijk beloond. Het is daarom geen gemeenplaats als ik mijn bespreking voor de lezerskring van Wapenveld afsluit met de bekende woorden ‘neem en lees’.

www.vergadering.nu