www.vergadering.nu  Recensie-index  www.vergadering.nu

1 RECENSIE


De christelijke geloofsleer
  in twee testamenten weerspiegeld

Confrontatie tussen Jood en christen of wat voorafgaat aan de dogmageschiedenis
Dr. Peter Veldhuizen
I - Analytisch deel (535 p.) en II - Thetisch deel (529 p.)
Uitgeverij Heijink, Hardenberg, 2015
ISBN 9789462540309
per deel € 27,95
Dit boek bestellen bij Boekwinkeltjes.nl (tweedehands)...
of zoek bij: fakkel.nl | ichthusboekhandel.nl | goedhartboeken.nl

Begint de theologie met de leer aangaande God, de Schrift of met het Paradijsverbond? Terug naar het begin van heel de theologische ontwikkeling, daar waar God Zich kenbaar heeft gemaakt in Jezus Christus. Aan zijn bestaan, tijdens keizer Tiberius (14-37), kan niemand meer twijfelen. Pilatus veroordeelde hem namens Rome ter dood. Daarbij is zowel de christen, de jood als de heiden betrokken. Gods kenbaarheid wordt enkel manifest in Jezus. De Almachtige, zo spreekt voortdurend het boek Job, is te groot, dat wij Hem goed zouden kunnen kennen. God is ons daarin tegemoet gekomen. De onmetelijke God heeft Zich klein gemaakt in Jezus in waarheid, goedheid en schoonheid. 'Gij zijt schoner dan de mensenkinderen, liefelijkheid is over uw lippen uitgegoten; daarom heeft God u voor altijd gezegend' (Ps. 45,3). De theologie zal in samenhang met de kerkvaders en het veelkleurige middeleeuwse verstaan van de heilige Schrift doordacht moeten worden. Ooit begonde theologie bij de relatie der beide testamenten. Waarom zijn de joden grotendeels aan Jezus voorbij gegaan, terwijl Hij zelf zijn weg aflas uit hun en zijn Tenach, ons O.T.? Hier ligt het uitgangspunt voor de systematische theologie!

..


1. Profetisch Perspectief - januari 2016 - www.profetischperspectief.nl


Christelijke geloofsleer

Recensie door G. Hette Abma

Dr. Peter Veldhuizen (1946), emeritus predikant van de Nederlands Gereformeerde Kerk te Leerdam, heeft een prestatie van formaat geleverd door een geloofsleer van meer dan duizend pagina's te schrijven. Er is natuurlijk wel eens een dogmatiek geschreven van grotere omvang. Denk alleen maar aan de Kirchliche Dogmotik van Karl Barth: 9760 pagina's. Ooit wees iemand de auteur op het volumineuze van zijn geloofsleer, waarop deze verrassend reageerde: 'Zugegeben, die Bibel weiss sich kürzer zu fassen.'


Veldhuizen heeft echter geen allesomvattend overzicht van de geloofsleer willen geven, maar 'de weerspiegeling daarvan in twee testamenten'. Ofwel de prolegomena van de dogmageschiedenis. Dus een inleiding op wat er in de loop der eeuwen over de geloofsleer is gezegd. In beide delen gaat het om de intrigerende vraag betreffende de verhouding van het Oude en Nieuwe Testament. Destijds merkte mijn hoogleraar dogmatiek op: 'Als je dáár een zinnig woord over kunt zeggen, heb je zicht gekregen op waar het in de geloofsleer ten diepste om gaat.'

Confrontatie

Dr. Veldhuizen legt zijn kaarten meteen op tafel door op de titelpagina te schrijven: 'Confrontatie tussen Jood en christen.' Onvermijdelijk wekt deze woordkeus weerstand op. Bij de presentatie van zijn tweedelige studie merkte de schrijver op, dat hij bewust voor dat woord gekozen heeft. Hij wil namelijk een eerlijk gesprek voeren. Om de betekenis van het woord 'confrontatie' goed te vatten, heb ik inmiddels enkele woordenboeken kunnen opslaan. Daar las ik in eerste instantie als betekenis: 'onaangename of vijandige ontmoeting' of 'aanvaring met een andere persoon' en iets neutraler tenslotte: 'tegenover elkaar stellen of vergelijken'. Naar mijn besef staat met deze terminologie de wissel al direct in de verkeerde richting. Na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog groeide in de mainstream-kerken de behoefte aan een open contact met het Joodse volk. In de Hervormde Kerkorde van 1951 sprak men niet langer over zending onder de Joden, maar over het gesprek met Israël.

Is dan de intentie van de auteur wel goed? Het is onaangenaam om ons dit te moeten afvragen, want het is zo verrijkend kennis te nemen van wat Veldhuizen allemaal bestudeerd heeft. Een schat van informatie bieden de beide delen van zijn 'christelijke geloofsleer'. Al geeft de auteur weliswaar te kennen dat hij een grote liefde voor het volk van het oude verbond' heeft, toch schept hij een afstand tot de broeders en zusters van onze Verlosser. Al meer dan een kwart eeuw geleden leerde ik van de Messiasbelijdende Jodin Rebecca de Graaf-van Gelder, dat Jezus niet (zoals Veldhuizen helaas veronderstelt, deel I, 25) een breekpunt, maar juist het verbindingspunt is met het Joodse volk. Dit inzicht krijg je tijdens de theologische studie helaas niet mee, maar dat moet je zelf door de ontmoeting met Joden en het lezen van instructieve lectuur aan de weet komen.

Wat er na de oorlog wel dankzij de hoogleraren K.H. Miskotte, A.A. van Ruler en H. Berkhof is ontdekt, is jammer genoeg niet verdisconteerd door Veldhuizen. Hij blijkt ook geen kennis genomen te hebben van het werk van J.H. Grolle, S. Gerssen en H. Vreekamp, die allen secretaris van de Raad voor de verhouding van Kerk en Israël zijn geweest. Voor de naoorlogse ontwikkelingen in de theologie van hervormde theologen heeft hij kennelijk geen antenne. Kritiekloos gaat hij verder in het spoor van de (neo)-gereformeerde theologen.

Ontzagwekkende citaten

Aan het begin van zijn relaas over wat er aan de dogmageschiedenis voorafgaat, heeft Peter Veldhuizen tot mijn bevreemding twee 'ontzagwekkende citaten' opgenomen. Het eerste is nota bene van de dogmahistoricus Adolf von Harnack en het tweede van de vrijgemaakt-gereformeerde theoloog Klaas Schilder. Frappant is het zonder twijfel dat ze allebei van oordeel zijn dat de hele dogmengeschiedenis zich eigenlijk ontwikkelt door de bestudering van de relatie van het Oude tot het Nieuwe Testament. Weliswaar heeft Harnack op een meeslepende wijze geschreven over de ontwikkeling van de geloofsleer, maar zijn liefde voor Marcion maakt hem toch verdacht. Gedurende zijn hele leven is de dogmahistoricus met deze ketter bezig geweest en het is bekend dat hij van oordeel was dat het O.T. als canoniek Woord van God terzijde gesteld diende te worden. Voor menigeen blijft Marcion door de loop der eeuwen zijn aantrekkingskracht behouden. Als calvinistisch theoloog heeft Schilder uiteraard geen pleidooi gevoerd voor de afschaffing van het O.T., maar stelt dat beide testamenten een gelijke inhoud hebben. Volgens Veldhuizen krijgt het O.T. zijn volle betekenis in de gereformeerde verbondsleer bij Coccejus en doet de theologie van Schilder daar niet voor onder (I, 132). Maar krijg je daardoor het rechte zicht op de unieke plaats van Israël in het plan van God?

Anti-Joodse sentimenten

De bestudering van de beide delen van Veldhuizen heeft me bevestigd in de overtuiging dat we iemand niet te snel als een antisemiet' moeten diskwalificeren. Tegelijk moeten wij wel helder aangeven waar het reeds in het begin van de geschiedenis van het christendom fundamenteel misging. Terecht is Marcion als een ketter gebrandmerkt. Met zijn visie dreigde de kerk op een verkeerd spoor gezet te worden. En dit gevaar bestaat nog altijd.
Jubelende lofzangen op de kerkvaders moeten we met grote scepsis beluisteren.

De kerk van de eerste eeuwen oordeelde dat zij het ware Israël is en dat zij geldt als het uitverkoren volk. Op grond van deze vervangingstheologie kwam men tot verkeerde conclusies. Justinus de martelaar (2e eeuw) was er bijvoorbeeld van overtuigd dat de Joden wederrechtelijk en brutaal het O.T. naar zich toe hebben gegrist en dat zij dit verdraaiden en vervalsten. Toch was Justinus volgens G.J.D. Aalders beslist geen Jodenhater. Maar kon hij tot dit oordeel komen, als deze apologeet onder meer schreef: 'Het eigenlijke duivelsvolk, de synagoge des Satans, het genootschap van huichelaars. De kruisiging van de Here, dat is de signatuur van dit volk. Nu echter heeft ook God het duidelijk en voor heel de wereld aan het verderf prijsgegeven: zijn tempel is verbrand, zijn stad verwoest, zijn gemeenschap verwoest, zijn volk verstrooid - Jeruzalem mag niet eens meer betreden worden' (I, 72v).

Nog één voorbeeld wil ik noemen: Mileto, de orthodoxe bisschop van Sardes (2e eeuw) wordt beschouwd als de eerste die de Joden van 'Godsmoord' heeft beschuldigd. leder kan weten wat deze aanklacht heeft teweeggebracht. Toch wil C. van der Waal in zijn dissertatie 'Het Pascha van onze verlossing' ook weer niets weten van antisemitisme. Hij ziet in de paaspreek van Mileto een appèl van de kerk op de synagoge. Anderen geven echter te kennen dat zijn antisemitisme door en door onchristelijk is. Is het niet curieus dat er in de volledige titel van het proefschrift staat dat het in de preek van Mileto gaat om de confrontatie tussen kerk en synagoge? Dit had Veldhuizen toch te denken moeten geven!

Volk, land en staat

Mijn meest fundamentele bezwaar tegen de beschouwingen van Veldhuizen is dat hij de blijvende verkiezing van Israël, de geldigheid van de landbelofte, en de betekenis van de staat Israël voor de identiteit van het volk niet erkent. Al voor hij schrijft over de roeping van Abraham wil hij eerst graag verwijzen naar het boek van de Jood Yakov M. Rabkin: 'In naam van de Thora. De geschiedenis van antizionistische Joden.' Zijn slotsom is veelzeggend: 'Al zullen de antizionistische Joden niet de grootste groep vormen binnen het Jodendom, toch is ook zij krachtig aanwezig' (II, 22).

Met deze introductie hoeft het ons niet te verwonderen dat Veldhuizen stelt dat de belofte van God aan de aartsvaders op het eerste oog voor Israël, maar bij nader inzien voor de wereld is (II, 56). Zo universaliseert hij de heilsbelofte. Bovendien spiritualiseert hij die door met een beroep op Calvijn te zeggen dat het land in het O.T. 'beeld van het hemels vaderland' is (II, 57,66). Zo'n benadering leidt bovendien tot contradicties. De aartsvaders kregen te horen, dat ze op Gods tijd onvoorwaardelijk het land zouden bezitten en dat niet maar voor even, maar voor eeuwig'. En direct daarna volgt de mededeling dat Israël het land vanwege de zonden kan kwijt raken (II, 61). Opeens blijkt de belofte toch voorwaardelijk te zijn. Waar blijft dan de betrouwbaarheid van Gods belofte als er wordt gesteld: 'De landbelofte, die bij de vaderen onvoorwaardelijk was, kan in later stadium worden verspeeld' (II, 73,119)?

Het hoeft geen verwondering te wekken dat er dan weinig perspectief voor de toekomst van Israël is. 'Voor het chiliasme is geen enkele tekst in de bijbel te vinden' (II, 228,245). Alles moet geestelijk worden verstaan (II, 247). Voor lezers van Profetisch Perspectief zal er dan ook weinig te vinden zijn wat van hun gading is. Toch wil ik hen aanraden kennis te nemen van de boeken van Veldhuizen, want dan kunnen zij ontdekken waar de schoen wringt als het gaat om het verstaan van de fundamentele betekenis van het Oude Testament.
 

www.vergadering.nu