Nederlands Dagblad door
Henk P. Medema Als rovers je huis overvallen, heeft onderhandelen geen zin. Het enige standpunt dat dan kan
worden ingenomen, en hopelijk staande worden gehouden, is: gij hoort hier niet thuis. Dat
beeld gebruikt uitgever en publicist Henk P. Medema om aan te geven dat je in de kerk geen
voet moet geven aan mensen als Kuitert en Den Heyer. Hij vindt dat dit in het
SoW-rapport 'Jezus Christus, onze Heer en Verlosser' te veel gebeurt, hoeveel mooie dingen er
verder ook in staan. Kan het geschrift 'Jezus Christus, onze
Heer en Verlosser' van de zg. triosynode ons verheugen? In zeker opzicht zeker wel. Het heeft
me verrast hoeveel positieve, bijbelse, heldere uitspraken er in dit rapport te vinden zijn';
en ik moet eerlijk zeggen dat ik er, ziende hoe tolerant in deze kerken met theologen als Den
Heyer en Kuitert wordt omgegaan, geen hoge pet van op had. Het rapport bevat echter o.a.
prachtige uitspraken waarin de verbondenheid met Christus en de verering van zijn Persoon
weerklinkt. 'Wij belijden geen dogma, maar de Heer' (34) is slechts één ervan. En het
rapport eindigt niet een prachtige dichterlijke lofprijzing. Toch word ik er niet blij van, om
dit postmoderne jargon maar eens te gebruiken. In het voorbijgaan noteerde ik een aantal
theologische uitspraken en voorzag ze van commentaar. - ,,Zonde wordt gezien als een kwaad
buiten ons, dat sterker is dan wij en waar wij aan toegeven of waar wij zelfvoor kiezen"
(12). Niet ín ons? - Soms lijkt het alsof de christologie
al te zeer in termen van ons heil in plaats van in het kader van Gods heerlijkheid wordt
geformuleerd: ,,Christus is geen Christus en geen Heer voor Zichzelf, Hij is het voor
ons" (7). Ja, maar ook voor God, zou ik zeggen; juist als de Gezalfde is Hij Degene op
Wie Gods welbehagen rust. - Bij de verhandeling over het zoonschap
van Christus (8v.) hoor ik sabelliaanse belletjes rinkelen: wordt hier echt het eeuwige
Zoonschap beleden? - Ook de twijfel of God wel Jezus' dood
gewild heeft (15v.). doet vrezen dat tekort wordt gedaan aan Gods eeuwige raadsbesluiten. Er zou meer te noemen zijn. Maar mijn teleurstelling doet zich vooral op een ander punt
voor: het Schriftgezag. Hoe zeker zijn we? Hoe zeker kunnen wij zijn van de zaak
van het christendom? Of kaarten wij nog wat na over het intussen 'algemeen betwijfeld
christelijk geloof (Kuitert)? In het begin van het rapport wordt de lezer bemoedigd door klare
taal: Ons spreken over Christus is ons antwoord op een werkelijkheid die zich zelf aan ons
heeft voorgedaan en die ons heeft overtuigd (2). Er is een Godsopenbaring, en zij kan ons
bereiken en ons overtuigen, en dat heeft zij ook gedaan. In dit rapport wordt stelling genomen
tegen het liberale denken dat de tussenkomst van God principieel als onmogelijk beschouwt: dat
is geen historisch oordeel, maar een levensbeschouwelijk vooroordeel (42). Anderzijds wordt afstand genomen van het
biblicisme en de overschatting van de theologie: De vraag is niet of een leer in de Bijbel
staat. maar of een leer naar hoofdinhoud en strekking met de hoofdinhoud en strekking van de
Bijbel overeenkomt (36). Wenkbrouwen fronsen Maar als in een speciale paragraaf
(39vv.) het onderwerp 'Geloof en historisch onderzoek' aan de orde komt, mogen we onze
wenkbrauwen duchtig fronsen. In één alinea wordt zowel een kernvraag van de moderniteit
(,,Wat betekent het historisch onderzoek van de bijbel voor ons geloof in Jezus
Christus?") alsook een kernvraag van de postmoderniteit (.,Wat betekent het feit dat het
geloof in de bijbel vaak in beelden ter sprake komt?") aan de orde gesteld. Aan het
historisch onderzoek wordt daar royaal en enthousiast ruimte toegewezen, en de Schrift gaat
beleefd een stapje opzij. Het is raar dat (post)moderne theologie
zulke vreemde bedgenoten maakt. De vraag of het allemaal wel waar kan zijn, moet op
wetenschapsverheerlijkende en rationalistische manier worden behandeld, maar aan de andere
kant: de status van geloofswaarheden kan aan geen enkel waarheidcriterium worden afgemeten.
Wanneer blijkt dat niet alles precies zo is gebeurd als de Bijbel vertelt, verliezen wij ons
geloof niet (41). Hoe kan dat ons geruststellen. als we er nooit achter komen hoe dit überhaupt moet blijken? Waar haalt de wetenschap dit fluitje, deze arbitrale bevoegdheid
vandaan? Wie heeft trouwens deze vraag überhaupt op de agenda gezet? Ik weet wel dat ook wij als bijbelgetrouwe christenen ons
dikwijls hebben gecompromitteerd door een discussie onder dezelfde termen aan te gaan. Maar
waarom laten wij a priori de historische wetenschap als scheidsrechter toe, en waarom kunnen
we niet beginnen met ervan uit te gaan dat de inhoud van de Bijbel waar is? Eigenlijk stond er
in de voorafgaande bladzijden ook al heel wat van dien aard: Historisch-wetenschappelijk
beschouwd is het niet waarschijnlijk dat Jezus zich Messias heeft laten noemen (5). Vervolgens
moeten wij bedenken dat wij met de middelen van de historische wetenschap niet kunnen
vaststellen of Jezus Zichzelf als goddelijk heeft beschouwd
(9). Niet alle feiten zijn te achterhalen met de precisie en zekerheid die de historische
wetenschap vereist (16). De vraag of de feitelijkheid van alle onderdelen van het
evangelieverhaal historisch-wetenschappelijk te bewijzen is, [is] van ondergeschikt belang
(17). Stel je toch voor dat mijn vrouw, als ik
op reis ben, de hulp van historische wetenschappers inroept om de feitelijkheid van mijn (meer
dan dertig jaar in de tijd terug liggende) aanzoek aan haar onomstotelijk vast te stellen. Rooftocht Vanmorgen las ik juist iets wat Hegel
over de Jacobijnen, en Charles Taylor over het utilitarisme (Hume, Berkeley) zei: ze leven
alleen maar van de rooftochten op andermans goederen. Ze kunnen niet op eigen kracht een
systeem opbouwen waarin te leven valt. Zo is het met de hier door de triosynode geagendeerde
theologie van Kuitert en Den Heyer c.s. ook. De enorme verkoopsuccessen zijn een soortgelijke
hype als de toeristische verkoop van stukken van de Berlijnse Muur, rond 1989. Op een dag valt
er niets meer af te breken, en dan is het voorbij. Maar een leefbaar huis is van deze brokken
niet te bouwen. Als rovers je huis overvallen, heeft
onderhandelen geen zin. Het enige standpunt dat dan kan worden ingenomen en hopelijk staande
worden gehouden is: gij hoort hier niet thuis. Iemand die weet te bedenken dat historische
wetenschappers übethaupt iets zinnigs kunnen zeggen over Jezus' zelfbewustzijn als Messias,
Zoon van God, Verlosser, of zelfs daarover meer zeggenschap hebben dan de Schrift zelf, die is
geen gesprekspartner binnen het kader van een bijbelgetrouwe christendom. Als God Zich in Jezus openbaart, en als
die Godsopenbaring vervat is in de Heilige Schrift, dan moet het voldoende zijn te luisteren
naar de Hoofdpersoon, om Wie het gaat. En Hij was niet onduidelijk: ,,Wij spreken wat wij
weten, en wij getuigen van wat wij gezien hebben". |