www.vergadering.nu De Leesmap www.vergadering.nu


 

Den Haag - Dunne Bierkade - 1940

TERZIJDE VAN DE HEIRBAAN

Op zondag 10 maart 1940 brachten enkele journalisten een bezoek aan een bijeenkomst van "De Vergadering" aan de Dunne Bierkade te 's-Gravenhage.

Een hoofdstuk uit het boek "In de houten broek" (=preekstoel) door D. van der Stoep en H.H. Felderhof


Wij zijn in een bijeenkomst van de "Vergadering" in het gebouw dezer godsdienstige groep aan de Dunne Bierkade te Den Haag. 

Wanneer we dit hebben neergeschreven, kijkt broeder Jansen over onzen schouder en vraagt: is de "Vergadering" dan een godsdienstige groep? Hij raakt het hart van onze moeilijkheid, want wij weten niet wat de Vergadering is. Wij weten niets van de Vergadering af. 
Het zou waarschijnlijk geen groote moeite kosten" om 
deze leemte in onze kennis aan te vullen, maar wij willen dat niet. Wij hebben het opzettelijk niet gewild, vóór dat wij naar deze samenkomst toegingen en nu, daarná, willen wij het ook nog niet. Wij hebben niemand erover gesproken, en er niet naar onderzocht. Het heeft zijn bekoring, met een blanco gemoed tegenover een zaak te staan. Het heeft zijn bekoring ~ in dit geval althans ~ zijn indrukken omtrent een bepaalde groepeering van het Christelijk leven in Nederland te putten uit, één bijeenkomst, uit één samentreffen dergenen, die tot die groep behooren. 

Dat heeft zijn bekoring, ja, maar het brengt ook een heele rij van moeilijkheden mee, want broeder Jansen kijkt hinderlijk over onzen schouder en hij werpt reeds dadelijk die eerste moeilijkheid op: is de Vergadering dan een godsdienstige groep? Is het een kerk, een secte, een vereeniging? Waarschijnlijk mag men geen dezer kwalificaties op haar toepassen. Het is de Vergadering. Elke nadere omschrijving schijnt schipbreuk te lijden. Men mag dien naam misschien nog iets uitbreiden door te spreken van de Vergadering van Geloovigen (misschien ~ wij weten het niet zeker, maar het moet toch ergens een vergadering van zijn en het kan eigenlijk nergens anders een vergadering van zijn dan van geloovigen) maar, met of zonder uitbreiding, men zit, bij het overdenken van dezen naam, volledig met de handen in het haar. Er is geen benaming, die tegelijk meer exclusief en meer wereldomvattend is dan deze: de Vergadering van geloovigen. Waar valt hier de klemtoon? Is het de Vergadering der geloovigen, d.w.z. vindt men in deze saamvergadering het eenig overblijfsel naar de verkiezing der genade, of is het hier alleen maar de vergadering der geloovigen, d.w.z., dat de geloovigen in deze groep (och, dat woord) een verzamelpunt gevonden hebben, om de gemeenschap der heiligen te beoefenen?


Wanneer wij de zaal binnentreden, is er iemand, die naar ons toekomt met de vraag: bent U in gemeenschap met ons? Wat is dat voor een vraag? Wil men er alleen maar mee aan de weet komen, of de vreemdeling organisatorisch tot de Vergadering behoort of is het een informatie naar des vreemden zielsgesteldheid? Wil men een ieder, die niet tot de Vergadering als tot een esoterischen kring, behoort, buitensluiten van de gemeenschap, of is men bereid iedereen, die als geloovige, het doet er niet toe van welken kring of kerk of groep, met de hier vergaderde geloovigen gemeenschap wil oefenen, tot die gemeenschap toe te laten? Men kan aan het begin van een vergadering geen dispuut over deze dingen op touw zetten en wij waren wel verplicht om de vraag gemakshalve ontkennend te beantwoorden. Maar hadden wij er eigenlijk niet ja op moeten kunnen zeggen?

De mannen en vrouwen zitten bij de Vergadering gescheiden. Toen wij neen gezegd hadden op die vraag omtrent de gemeenschap, mochten wij, mannen en vrouwen, bij elkaar zitten op de achterste banken, enkele per ongeluk bij den kring der ingewijden verdwaalde exemplaren van het exoterische publiek. Zoo voelt men het dan althans.


Het is een kwellende vraag, waarmee menigeen rond tobt, of de kerk van onze dagen, in haar verschijning, in haar wezen en in haar organisatie, niet al te ver verwijderd is geraakt van het Bijbelsche voorbeeld der eerste Christengemeenten, of met name het algemeene ambt der geloovigen niet al te zeer door het bijzondere ambt van leeraars, opzieners en diakenen is overwoekerd, of het bijzondere ambt, dat naar zijn aard secondair en van tijdelijke beteekenis is tegenover het primaire en eeuwige ambt der geloovigen, niet te veel van een dienende in een heerschende functie is terecht gekomen, of... och, als wij de kerk aanzien, dan rijzen er zooveel vragen. Wij willen ze hier niet verder stellen. Zij kwamen ons alleen te binnen, omdat alles er op wijst, dat de Vergadering persé geen kerk wil zijn, maar blijkbaar, in zekeren zin, de traditie der eerste Christengemeenten tracht voort te zetten.

Dat de Vergadering geen kerk wil zijn in den zin als die daaraan in dezen tijd wordt gegeven, daarop wijst reeds de aard der vergaderplaats, die een typisch zaal­karakter heeft. Het is een vierkante ruimte, waarvan geen enkel gedeelte, architectonisch gesproken, een bijzonder accent heeft verkregen. Vier muren rond een vloer. Een der muren bevat vijf eendere ramen, die een overvloedig licht verspreiden door het hooge interieur. Onder deze ramen staat met groote letters op den muur geschreven: God is Licht; God is Liefde. Vooraan in 't midden, tusschen de mannenbanken, staat een eenvoudige avondmaalstafel. De andere helft van de zaal bevat de banken der vrouwen. Er is geen podium, geen spreekgestoelte, geen lezenaar, althans niet bij den eeredienst op Zondagmorgen. Er is dan geen enkele plaats, die domineert.

Op dit karakter der vergaderplaats sluit de gang der bijeenkomst aan. Het is klaarblijkelijk, dat de geloovigen hier bijeen gekomen zijn om den dood des Heeren te verkondigen aan den avondmaalsdisch, want daarop is in de eerste plaats alles, het gebed, het gezang, het lezen van Bijbelgedeelten, geconcentreerd. Er wordt door iemand, van zijn plaats af, gebeden. De mannen herhalen het amen. Er wordt prachtig gezongen en dat is een verrassing voor dengene, die slechts het gewone kerkgezang kent. Het kan wel niet anders, of de liederen uit den specialen Vergadering-bundel worden in de huizen of waar ook, bij het harmonium, regelmatig vierstemmig ingestudeerd, zoodat er nu overal steunpunten zitten, die dit schoone gezang dragen. Er worden ook Bijbelgedeelten gelezen ~ alweer uit een speciaal voor de Vergadering door Voorhoeve vertaald Nieuw Testament ~ en er wordt door iemand gesproken over de heerlijkheid van het samenkomen in den Naam des Heeren. Het schijnt, dat de gang van den dienst niet van te voren bepaald is. Telkens wacht men even, blijkbaar op den broeder, wien het thans ingegeven zal worden om iets te zeggen, een lied op te geven, een paar verzen uit de Heilige Schrift te lezen, of voor te gaan in gebed en aanbidding.

Bij het Avondmaal ~ in het midden van den dienst ~ gaan eenige schalen rond met een wittebrood, dat van de korsten is ontdaan en waarvan ieder een stukje afbreekt. En zooals het brood, gaat ook de beker, terwijl ieder op zijn eigen plaats blijft zitten, van hand tot hand.

Daarna wordt de tafel toegedekt en, als 't ware ter nabetrachting, bespreekt ditmaal de heer J. N. Voorhoeve, de groote en markante figuur uit deze groep, enkele verzen uit Lukas 22. Hij staat met den Bijbel in de hand vóór de Avondmaalstafel, de hooge gestalte met het vroom en vriendelijk gelaat, waaraan de grijze baard een eerbiedwaardige omlijsting geeft. Telkens zet hij den bril op om weer eenige verzen verder te lezen en daarover spreekt hij dan in 't kort. Er is in deze korte toespraak geen spoor van eenige exegese. Het is meer een wat uitgebreide paraphrase en het zijn korte opmerkingen over de liefde van den Heiland: Jezus heeft grootelijks begeerd om zich als Lam te geven. Hij deed het met lust en begeerte. Hij gaf Zich voor ons. Wat heeft de Heere in Gethsemané doorgemaakt! 0, welk een liefde is er toch in het hart van onzen Heiland geweest! Moesten we er niet méér aan denken? Wat zal het een blijdschap zijn, als Jezus komt en wij Hem mogen zien van aangezicht tot aangezicht, Hem, die zich zoo vernederd heeft en ons zoo genadig is geweest.

Op deze wijze. Het is een stichtelijk woord. En daarmede is de bijeenkomst ongeveer ten einde. Nadat nog een lofzang gezongen is, en gedankt, wordt er gecollecteerd en er is geen schamperheid in, wanneer wij zeggen, dat daaraan ook de vreemdelingen mogen meedoen. Maar wel is het opmerkenswaard, omdat er ongetwijfeld een inconsequentie in schuilt. 


 
Als men komt naar de Vergadering, omdat men meent, dat de kerk te veel is verorganiseerd, als men komt met eenig heimwee naar de frischheid en ongekunsteldheid der eerste Christengemeenten, waarin de onderlinge gemeenschap zoo levendig en innig was, dan wordt men in een bijeenkomst als deze teleurgesteld. Want dan verwacht men een schare, waarvan een bijzonder fluïdum uitgaat, dan denkt men oogen te ontmoeten, die een bijzonderen glans bezitten, dan denkt men stemmen te hooren, die trillen van een bijzondere emotie. Dan verwacht men nog iets te merken van het prille en gave, dat de jonge broedergemeenschappen, onmiddellijk na het eerste Pinksterfeest, moet hebben gekenmerkt.

En dan kán het wel niet anders, of men moet een teleurstelling incasseeren. Want ook hier is men terecht gekomen in een vergadering van menschen, van geloovige menschen, ja, maar van menschen, voor wie het onmogelijk is, dat zij collectief bij den voortduur staan op de berghoogte des geloofs, evenmin als de menschen in de kerk, in welke kerk ook, dat kunnen. Ook hier zijn er mannen, die bij het bidden met de oogen open staan en hun omgeving opnemen. Ook hier zullen er menschen zijn, wier gedachten onder het stilzijn en het wachten op wat de Geest tot de gemeente zegt, afdwalen herwaarts en derwaarts naar de dingen van het dagelijksch leven. En ook hier is er ~ wat de organisatie betreft ~ tenslotte slechts een kleine kring van broeders, die, bij het ontbreken van alle ambten, leiding geven aan den dienst.

Velen kennen de ,,Vergadering" dan ook alleen bij de namen van Voorhoeve en andere vooraanstaande, broeders. De reden hiervan zal eensdeels wel zijn, dat de naam "Vergadering", in onderscheiding van andere godsdienstige groepeeringen, zoo moeilijk te hanteeren is, maar toch zal niemand ontkennen, dat sommige broeders in niet geringe mate hun stempel op de "Vergadering" gezet hebben, dat hun gezag groot is en dat hun leiding,
misschien ongewild en onbedoeld gegeven, gevolgd wordt, waarschijnlijk gewilliger en blinder dan in de georganiseerde kerk met haar herders en opzieners geschiedt. Het is maar goed ook. In de "Vergadering" wil men immers niet de anarchie. In welke vergadering kan men aan leiding ontkomen? Maar in elk geval is het merkwaardig, dat men hier, waar men de "hooge banken" weert, niet kan ontkomen aan het stempel van den naam en, in zekeren zin, niet aan het leiderschap. 
 
De Kerk is de gemeenschap der heiligen en als zoodanig zuiver en goed, zonder vlek en zonder rimpel. Maar ,zoodra deze gemeenschap vorm krijgt op deze aarde, zoodra zij georganiseerd wordt ~ en dat kan niet anders, dat móét ~ komt zij onder de vlekken te zitten. De zichtbare vorm, de organisatie, moet altijd met fouten gepaard gaan, omdat ook de allerheiligsten in dit leven ~ en het zijn toch allerminst allemaal de allerheiligsten, die in de organisatie een rol spelen ~ slechts een klein beginsel van de gehoorzaamheid bezitten. En altijd zullen er daarom menschen zijn, die zich in veel dingen van de organisatie niet kunnen vinden, die roepen tot terugkeer, tot opnieuw beginnen bij het begin. Zij zullen een versche organisatie gaan maken zonder te beseffen, dat ook die organisatie, zooals elke andere, gedoemd is, door fouten en kwaad bevlekt te worden.

Daarom zal de Kerk ook onafwendbaar telkens op het punt van een reformatie aankomen. Elk réveil draagt eigenlijk reeds in zich de kiem van een nieuw réveil, omdat het zuchten en verlangen naar de volmaaktheid van de gemeenschap der heiligen zal blijven tot aan het einde der dagen. Dit houdt dan echter tevens in, dat de Kerk een dynamischen ontwikkelingsgang doormaakt. Zij gaat van réveil tot réveil. Zij wordt dagelijks gereformeerd. Zij zal telkens behoefte hebben, de fouten van het oude réveil uit te zuiveren en zij zal er nooit aan ontkomen, dat een nieuw réveil door fouten wordt besmet.

Intusschen is een réveil volmaakt iets anders dan een reconstructie en wij kregen uit die eene bijeenkomst van de Vergadering wel sterk den indruk, dat wij hier te doen hebben met een misschien onbewuste poging tot reconstructie van wat eens geweest is. Zulk een poging kan nooit slagen, alleen reeds niet, omdat niet alle noodzakelijke gegevens van hoe het geweest is, voorhanden zijn, daarna niet, omdat men naar het model niet van één, maar van vele gemeenten moet werken, en tenslotte niet, omdat de Christelijke Kerk in haar ontwikkelingsgang geen oogenblik heeft stil gestaan, zeker niet in dien eersten bewogen Bijbelschen tijd. Men heeft dus als 't ware slechts een moment-opname van haar kunnen maken, of op zijn hoogst heeft men een reeks beelden, die men van verschillende momenten en vanuit verschillende gezichtshoeken op haar had, tot één zoo goed mogelijken vorm samengevoegd.

Wij gelooven, dat de Kerk het réveil ieder oogenblik noodig heeft. Wij gelooven, dat zij met de reconstructie, veronderstel al dat een poging daartoe zou kunnen slagen, niet gebaat is. Men kan een zuivere reconstructie maken, van den gouden kandelaar uit den tempel, maar dat is de gouden kandelaar uit den tempel niet. Men kan de Gemeente van Christus niet op een bepaald punt van haar ontwikkeling vasthouden en zeggen: zoo was zij goed en zoo moet zij blijven. Daarin schuilt het gevaar voor een grooter verstarring, dan er ooit dreigt voor de Kerk, die zich met de historie der wereld ontwikkelt en telkens aan het réveil onderhevig is.

Wij zouden intusschen de Vergadering onrecht doen, wanneer we beweerden, dat zij, wanneer er hier inderdaad sprake zou zijn van een poging tot reconstructie, daarin geslaagd is. Dat is immers niet mogelijk. Het lijkt hier eenvoudig op een losgeraakt stuk van de Kerk, een gedeelte, dat men terzijde van den weg heeft neergezet, buiten het gewoel van den strijd, waarin de Kerk alle dagen was gewikkeld en gewikkeld moet zijn, een groep, mogelijk van de vroomsten en de zachtmoedigsten, die een beschutte plek heeft gevonden waar zij zich, in de afzondering, in het hemelsche Licht en de hemelsche Liefde vermeit.

Er is ook een groep in de Kerk ~ en zij is helaas ontstellend groot geworden ~ die haar tenten, haar huizen, haar villa's, haar paleizen in de voorsteden der wereld heeft neergezet en zich van die wereld steeds meer laat doordringen. Hier, in de Vergadering, is een groep ~ en zij is ons sympathieker ~ die zich in de eenzaamheid heeft teruggetrokken, een lichtje in het bosch terzijde van de heirbaan, waarlangs de Kerk moeizaam en strijdend door de wereld trekt.

We zitten hier in de Vergadering en wij kunnen ons voorstellen van vele vromen, dat het hun goed is, hier te zijn. Maar wel vragen wij ons af of zij niet op de heirbaan moet zijn, of zij zich niet moet mengen in den rusteloos-voortbewogen stroom van Gods Kerk hier op aarde, die gaat van réveil tot réveil, van kracht tot kracht. Steeds voort.  


H.C.Voorhoeve | J.N.Voorhoeve 1940 | De Dunne Bierkade | Vergadering Dunne Bierkade nu


 

www.vergadering.nu