Kerkgeschiedenis Interessante episoden uit de vroege kerkgeschiedenis |
|
Menu Evangelisch-Gereformeerd
|
Uit: Een nieuw geluid - Tijdschrift over Nederlands-Israël - april 2003 "DE VROEGE KERK" - deel 2 Gladys Taylor De apostelen en hun vrienden Alles wat we zo te weten zijn gekomen wijst op de volharding en het
geduld van die zendelingen van de vroegste kerk die aan Gods bevel gehoor gaven om het goede nieuws van behoud – het evangelie –
aan Israëlieten en heidenen te brengen ‘tot aan de einden der aarde’ wat West-Europa geacht werd te zijn. Wij weten dat
Nebukadnezar, na de periode dat hij krankzinnig was, heeft begrepen wat was voorzegd, namelijk dat ‘de Allerhoogste macht heeft
over het koningschap der mensen’ (Dan.4:17). Tenzij wij de loop van de geschiedenis beschouwen met Gods plan voor ogen, lopen we
de kans de Goddelijke almacht te vergeten, omdat onze gedachten zo worden beheerst door de sluwe werken van de tegenpartij, dat wij
het grote werk van God niet kunnen zien. In onze studie over de wereldlijke geschiedenis is het duidelijk geworden dat in deze regio
slechts mensen van ons eigen ras en oorsprong zijn binnen-gedrongen. Ze kwamen en vestigden zich. Het waren broedervolken. Er is
echter een belangrijke uitzondering: de bezetting van Engeland door de Romeinen. Had dit een Goddelijke bedoeling? Het is een
merkwaardig feit dat de eerste drie eeuwen van de christelijke jaartelling de langste periode van vrede is geweest die Europa en het Midden-Oosten hebben gekend: de Pax Romana. Hoewel de regering van Rome
drukkender en benauwder was dan die van menig rijk daarvoor – profetisch gesymboliseerd als ‘hard als ijzer’ – hield deze
macht die de heerschappij had verworven de vrede in stand, legde wegen aan, hield de havens open, stelde perk en paal aan het
piratendom. Dit is de enige periode in de oude geschiedenis van Europa geworden waarin men ongehinderd van Palestina naar Brittannië
kon reizen. Hoewel er vele talen in het Romeinse rijk werden gesproken, was Grieks – later door Latijn vervangen – de wereldtaal.
Daardoor was het mogelijk zonder moeilijkheden omgang met elkaar te hebben, want Grieks was voor het Romeinse rijk wat Engels is voor
het Britse Gemenebest. Dat de zendingsactiviteit van de vroegste kerk gedurende deze tijd kon plaatsvinden, was meer dan een samenloop
van omstandigheden. De apostelen en hun vrienden hadden genoeg strijd te voeren tegen het kwaad van het heidendom, maar de weg naar
het westen lag al voor hen open. De christenvervolgingen had als resultaat dat ze in eerste instantie uit hun woonplaatsen in
Palestina werden verdreven, waarna ze steeds verder naar rustiger landen in het uiterste westen trokken. Paulus’ “Groeten aan de heiligen” Eén aspect van de zendbrieven dat dikwijls bij het lezen wordt genegeerd
als iets waar we niet veel mee te maken hebben, is juist de betekenis van de boodschappen door Paulus aan zijn vrienden gezonden. In
het laatste hoofdstuk van de brief ‘aan de Romeinen’ worden vele zaken genoemd die belangrijk zijn voor de kerkgeschiedenis. Dat
Paulus Rome kende voordat hij er als gevangene naar toe werd gevoerd, komt aan het licht door zijn duidelijke familierelaties daar en
het feit dat hij klaarblijkelijk zo gewend was de Middellandse Zee te bevaren, dat hij de weersomstandigheden beter kende dan de
kapitein van het schip, genoemd in Handelingen 27. Paulus was een bereisd en zeer ontwikkeld man, het type van wie wij kunnen
verwachten dat hij door God gekozen zou worden om het grote zendingswerk te leiden. Voordat hij de lange lijst van groeten aan de
christenen in Rome geeft, vertelt Paulus hen tweemaal dat hij van plan is hen te bezoeken: “Zodra ik naar Spanje reis – ik hoop
u namelijk op mijn doorreis met mijn eigen ogen te zien en door u voortgeholpen te worden voor mijn tocht daarheen, wanneer ik eerst
enigermate van u genoten heb” (Rom.15:24). Daarna lezen wij dat hij een financiële zaak moet afhandelen in Jeruzalem en “Wanneer
ik mij dan hiervan gekweten en hun deze opbrengst afgedragen heb, zal ik over uw stad naar Spanje reizen” (15:28). De identiteit
van de werkelijke stichter van de gemeente in Rome is altijd een twistpunt geweest en blijft onzeker. Dat Paulus deze gemeente meer
gestalte gaf gedurende zijn verblijf daar van twee jaar, wordt ons duidelijk aangetoond aan het slot van het boek Handelingen der
Apostelen, maar het is mogelijk dat sommigen van hen die worden genoemd in Romeinen 16 tot de oorspronkelijke stichters hebben
behoord. Dr.Sanday zegt in zijn commentaar op deze brief; ‘Het moet als een eigenaardig feit beschouwd worden dat van alle brieven
van Paulus, die aan de Romeinen en de Colossenzen het grootste aantal persoonlijke groeten bevat, terwijl hier nu juist twee gemeenten
waren die hij nog nooit had bezocht voordat hij deze brieven schreef’. Als we de Bijbel lezen, lopen we het gevaar de gebeurtenissen te dicht op
elkaar te zien en het lange tijdsverloop ertussen te vergeten. Volgens Dr.Plumptres chronologie werd Paulus bekeerd in het jaar 37
(toen Tiberius stierf en Jozef van Arimathea zich al in Brittannië bevond)! Zijn Brief aan de Romeinen werd te Corinthe geschreven in
het jaar 57, twintig jaar later. Moeten wij nu aannemen dat Paulus gedurende deze tijd geen andere reizen maakte dan die in de Bijbel
worden beschreven? Wij weten dat hij lange reizen maakte naar veraf gelegen plaatsen als Damascus, Corinthe en Cyprus; soms heen en
weer reizend als dit in het belang van de gemeenten was. Het is waarschijnlijk dat hij plaatsen bezocht die verder westwaarts lagen,
ondanks het feit dat ze niet in de Bijbel zijn geregistreerd. Lang voordat de Brief aan de Romeinen werd geschreven, bevond de Britse
vorst Caractacus zich met zijn familie in Rome, waar hij was opgenomen in de huishouding van keizer Claudius – ‘onder vrije
bewaking levend’. De gemeenten in Zuid-Frankrijk bloeiden onder leiding van Lazarus en zijn
vrienden. Maria, de moeder van Jacobus de Jongere en echtgenote van Kléopas, bevond zich in Civita-Tensum (Ciudad Rodrigo) in Spanje,
waar zij het lichaam van de door marteldood omgekomen Jacobus had gebracht en waar zij later werd begraven. Deze stad lag in
Lusitania, een streek die in grote trekken overeenkwam met het huidige Portugal en waar de Grieken duizend jaar daarvoor een
beschaving hadden opgebouwd. Het is niet verwonderlijk dat Paulus dat gebied graag wilde bezoeken. Paulus’ voortdurende activiteiten
werden geëvenaard door die van de andere apostelen en hun vrienden, zoals we kunnen weten uit de geschiedenis van de vroege kerk. Het
is tegen deze achtergrond dat wij ‘de groeten’ die we in Romeinen 16 vinden, zullen bestuderen. De eerste persoonlijke groeten zijn gericht aan Priscilla en Aquila. In
Handelingen 18 zien we dat Paulus ze te Corinthe ontmoet. We maken hieruit op dat ze van Galatië naar Rome waren gereisd,
waarschijnlijk als zendelingen, maar door het besluit van keizer Claudius de Joden uit Rome te verbannen, waren gedwongen weer uit
deze stad te vertrekken. Paulus ontmoette hen te Corinthe, maar blijkbaar waren ze vijf jaar later, toen keizer Nero de troon had
bestegen, weer terug in Rome, waar ze in Paulus’ brief worden gegroet toen hij vanuit Corinthe schreef. Wij lezen: “En omdat
hij hetzelfde handwerk uitoefende, bleef hij bij hen, en zij werkten samen, want zij waren tentenmakers van hun handwerk”
(Hand.18:3). Omdat Paulus gedurende anderhalf jaar in Corinthe woonde, kunnen wij ons voorstellen dat er een hechte vriendschap tussen
hen ontstond en het zou interessant zijn te weten welke dienst zij hem hebben bewezen als hij over hen spreekt in Romeinen 16:1-4 in
de volgende bewoordingen: “...mensen, die voor mijn leven hun hals gewaagd hebben”. In Handelingen 18:18 lezen wij dat
Priscilla en Aquila samen met Paulus naar Efeze reizen. Dit is drie jaar vóór Paulus hen in Rome de groeten zendt; (in het jaar 54),
maar ze zijn weer terug in Efeze als Paulus ongeveer zeven jaar later aan Timotheüs (II Tim.4:19), die wordt aan-gesteld als
bisschop-opziener te Efeze, schrijft. Waartoe diende deze activiteit? Het leek er wel op dat door Gods genade in de behoeften van de
gemeente kon worden voorzien door de opbrengst van het ambacht dat zij uitoefenden. Tentenmakers maakten namelijk ook zeilen voor
schepen; de havens langs de Middellandse Zee bezorgden hun veel werk. Op deze manier was het mogelijk voor Paulus en Aquila in hun
eigen levensonderhoud te voorzien en waarschijnlijk ook nog in dat van anderen. Hun ambacht uitoefenen terwijl ze voor God aan het
werk waren. Dit verklaart Paulus’ woorden: “Gij weet immers zelf hoe ons voorbeeld behoort gevolgd te worden, daar wij bij u
niet van de regel afgeweken zijn, noch gegeven brood bij iemand hebben gegeten; maar met moeite en inspanning werkten wij dag en
nacht, om niemand van u lastig te vallen” (II Thess.3:7-8). Priscilla vooral was blijkbaar een grote steun voor de christelijke
gemeente in Rome. De catacombe uit de eerste eeuw, waar de christenen zich verscholen gedurende de bitterste vervolging, werd naar
haar genoemd: de Catacombe van Santa Priscilla. Inderdaad was deze Priscilla, de vrouw van Aquila, een zeer vooraanstaande figuur.
Deze heldhaftige heiligen hielden de bijeenkomsten om God te dienen aan huis, voordat het nodig werd zich onder de grond te
verschuilen. Romeinen 16:5; “Groet insgelijks de gemeente bij hen aan huis”. Paulus’ bloedverwanten In de brief aan de Romeinen (16:7-14) doet Paulus de groeten aan Andronicus
en Junias als stamgenoten (Gr.sungeneis), hetgeen bloedverwantschap (genes) inhoudt. Het is onwaarschijnlijk dat hier gedoeld wordt op
een aangenomen of geestelijke verwantschap, ofschoon ook anderen in de verzen 11 en 12 op dezelfde wijze worden aangesproken. Het is
dan ook een raadsel waarom men beweert dat Paulus geen familieleden in Rome zou hebben en er niet geweest kon zijn vóór hij deze
brief aan de Romeinen schreef. De groeten aan “Rufus, de uitverkorene in den Here met zijn moeder, die ook voor mij een moeder is”
(de Griekse grondtekst zegt: “de moeder van hem en mij”) doet vragen rijzen omtrent deze verwantschap. Verschillende theorieën
zijn naar voren gebracht; dat Paulus’ moeder een tweede huwelijk zou zijn aangegaan met de vader van Rufus, of dat Paulus’ moeder
samenwoonde met de moeder van Rufus – zelfs dat deze beide vrouwen zusters konden zijn geweest – of de gebruikelijke gedachte dat
hier sprake is van adoptie. Er zijn niet genoeg gegevens om één van deze theorieën te kunnen
bewijzen. Tot nu toe is het een onopgeloste vraag, maar één feit is zeker, dat Paulus, de Jood van Tarsus, die wonderlijk genoeg het
Romeinse burgerrecht bezat, beter in die stad bekend was dan velen hebben verondersteld. En wat weten wij van Rufus? Het was geen
ongewone naam. Rufus betekent ‘rood’ en iemand met rood haar zou kunnen worden aangeduid als ‘rooie’, wat in onze tijd ook nog
het geval is. Een vriendelijk bedoelde bijnaam voor een roodharige, die officieel een andere naam droeg. Deze Rufus, die algemeen
bekend was in de christengemeenschap, was Rufus Pudens, de echtgenoot van Claudia, de Britse prinses. Zij werd door de puntdichter
Martialis ook wel aangeduid als Rufina, omdat zij de vrouw was van Rufus óf, zoals men eerder zou denken, omdat ook zij roodharig zou
zijn. Wij hebben hier een aanwijzing dat Aulus Rufus Pudens, de man van Claudia, niet iemand kon zijn van het donkere Latijnse type.
Of hij moest afstammen van de Kimbriërs in Italië óf, wat waarschijnlijker lijkt gezien de rijkdom van zijn adellijke familie, was
hij iemand uit een tak van de keizerlijke familie. Omdat de keizers zich beriepen op afstamming van dezelfde koninklijke lijn als
Caractacus, het Trojaanse koninklijke huis, zou Pudens dus van hetzelfde ras zijn als Claudia: hetzij van Kimbrische dan wel van
keizerlijke afstamming. De banden van het bloed zouden deels de grote genegenheid kunnen verklaren tussen deze twee nobele christenen,
zo ongekunsteld beschreven door Martialis, die hen beiden klaarblijkelijk zeer bewonderde. Wie de Rufus uit Romeinen 16 ook mag zijn;
er bestaat geen twijfel over dat Pudens de echtgenoot van Claudia wordt vermeld in de Bijbel, want beiden worden daar te zamen met
Linus, de broer van Claudia, in één adem genoemd in de brief van Paulus aan Timotheüs (II Tim.4:21): “Eubulus, Pudens, Linus,
Claudia en alle broeders laten u groeten”. Heel waarschijnlijk heeft dit groepje van drie personen behoord tot de in gevangenschap
levende familie van Caractacus (Caradoc).
|